Gefeliciteerd, Zaanstad heeft een nieuw college, bestaande uit zeven partijen. De gemeenteraad kent maar liefst vijftien fracties.

Een dubieus record, want zo’n versnippering heeft nogal wat nadelen. Ik spreek uit ervaring, omdat ik ooit de twijfelachtige eer had zo’n versplinterde raad voor te zitten.

Door Anneke van Dok

Was er vroeger enigszins te voorspellen hoe de stemming over een voorstel zou uitpakken, na het uiteenvallen van fracties en de opkomst van kleine lokale partijen, was er sprake van een Russische roulette. Vroeger werd er vooraf overleg gepleegd tussen de coalitiepartijen en kon men min of meer rekening houden met de wisselende steun van de oppositie. Dit subtiele evenwicht werd in het kielzog van de bestuurlijke vernieuwing met de vervloeking ‘achterkamertjespolitiek’ in de ban gedaan.

Alles moest open en transparant. Wie kon daar nu bezwaar hebben? Niemand toch?

Ik durf amper een kritisch geluid te laten horen, maar ik doe het toch. Mijn ervaring van de praktijk was wisselvallig: soms werd er spontaan besloten over voorstellen, die niet getoetst waren aan inspraak, en financiële haalbaarheid. Dat betekende veel werk achteraf en pijnlijke confrontaties. Een versplinterde raad is ook geen feest voor de voorzitter, die tijdens stemmingen bij handopsteking, voor en tegens razendsnel moet tellen.

De verdeeldheid past wel in ons tijdbeeld, waarin het recht van het individu op een eigen mening voorsorteert op consensus en een gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid. Bij grote, ingewikkelde processen, is slagkracht en continuïteit echter een vereiste.

Toch houd ik een pleidooi voor de lokale partijen, die vaak in het nadeel zijn ten opzichte van de landelijke. Er gebeuren ongelukjes, die te wijten zijn aan dat nadeel: het ontbreken van voldoende ondersteuning en een gezamenlijke historie, terwijl de landelijke partijen kunnen bogen op subsidie en een wetenschappelijk bureau.

Locoburgemeester Richard de Mos in Den Haag werd af geserveerd, omdat hij geld aannam van sympathisanten. Er moet nog blijken of hij dat deed uit eigen belang of voor het goed functioneren van zijn partij. In al het gekrakeel moest ik opeens denken aan het wetsvoorstel Gekozen burgemeester, dat zo’n zeventien jaar geleden in de Eerste Kamer sneuvelde. Daarin stond opgenomen, dat de burgemeesterskandidaten hun verkiezingscampagne mochten betalen uit een fonds van particuliere fans, terwijl de ambtseed een burgemeester, wethouder, of raadslid verbiedt, dat ze geld aannemen om hun positie te verwerven. Het politieke geheugen blijkt kort.

Het zal in Zaanstad wel weer in orde komen, want veranderingen komen en gaan als eb en vloed, maar een goede financiële regeling voor lokale partijen lijkt mij toch een harde noodzaak.