Ik ben verbaasd als een man op de camping zegt dat hij kan horen dat ik uit de Zaanstreek kom. Ik heb me altijd verbeeld dat ik accentloos Algemeen Beschaafd Nederlands sprak, maar nu wordt mijn afkomst verraden door mijn klinkers.

De taal die je als baby het eerste hoort, is blijkbaar zo bepalend dat je die nooit meer kwijtraakt. Bij mij thuis werd geen Zaans gesproken, in mijn omgeving wel. Mijn opa kon er wat van en ook op straat hoorde ik niet anders.

Door Anneke van Dok

‘He joh der zit een gaatje in je broekie.’

‘Nou maid wat ken jou dat skelen?’ werd niet uitgesproken, maar gezongen.

Ik kon ook vrij snel het verschil tussen mijn straattaal het nog zangerige Oostzaans onderscheiden.

Ik herinner me nog, dat ik als kind mensen op de Wilhelminabrug zag smullen van een Hema-worst. Dat vond ik bijzonder omdat mijn moeder ons verbood voedsel mee naar buiten te nemen. Toen ik de worsteters hoorde praten, had ik mijn conclusie snel getrokken: het zijn Oostzaners die te ver van huis zijn om aan tafel te eten.

Begrijp me goed, ik schaam me niet voor mijn Zaanse tongval, net zomin als ik een Limburger verwijt dat hij zijn zachte g nooit is kwijtgeraakt. Mijn taal-carrière begon met Zaans en vervolgens met het verwante West -Fries. Ik kreeg er in Diemen een Amsterdams accentje bij, dat in Velsen weer werd gecorrigeerd door het ABN van de Haarlemse regio. In de tijd dat ik Vlissingen woonde kon ik het Zeeuws van mijn eigen stad goed verstaan, maar dat van Arnemuiden beslist niet. ‘Moek ok he’ moet daar vertaald worden als ‘Moet ik ook hebben’ en slaat, net als in Volendam, op de afgunst van de oorspronkelijke vissersgemeenschap op de nieuwe gordijnen van de buren.

Al naar gelang de herkomst van mijn gesprekspartners klinkt er iets van mijn taalverleden in mijn spraak door. In de buurt van een Zaankanter begin ik vanzelf beetje mee te knauwen en te zingen. Daarom denk dat die man op de camping zelf ook een Zaandammer moet zijn geweest.


Afbeelding boven: titelblad van bijlage Zaans Idioticon, ZaanWiki:

“Streektaal, het op zichzelf staande dialect dat in de Zaanstreek werd gesproken. Dit was zeker gedurende de 19e eeuw het geval, wellicht ook daarvoor en, in steeds verder afnemende mate, erna. In 1897 promoveerde Gerrit Jacob Boekenoogen tot doctor in de Nederlandse letteren op het onderwerp ‘De Zaanse volkstaal. Bijdrage tot de kennis van de woordenschat in Noord-Holland’.

Hij toonde aan dat aan de Zaan vele woorden en uitdrukkingen werden gebruikt, die elders niet werden verstaan en dat ook wat betreft zinsbouw en klank- en vormleer sprake was van een regionaal bepaalde streektaal. Een verrassend compleet en van zeer veel bronnenonderzoek getuigend ‘idioticon’ werd als bijlage van het proefschrift gepubliceerd, het raakte van meet af aan bekend als ‘het Zaanse woordenboek’. Dit idioticon bevatte de verklaring van 11.000 trefwoorden.”