In mijn jeugd wandelde ik geregeld, samen met een vriendinnetje, over de oude begraafplaats aan de Eikelaan in Krommenie.

Die groene tuin lag verscholen achter een zwaar ijzeren hek dat in mijn belevingswereld piepend en krakend de rust verstoorde van al die dode mensen die daar lagen.

Door: Marieke van den Berg

Want zodra we de klink vastpakten en ons met onze voeten op de onderste rand van het hek in een grote zwaai naar binnen lieten zweven, belandden we in een vredige wereld vol vogels, vlinders, hoge bomen en mysterieuze lange grindpaden.
Dat op zich had al iets sprookjesachtigs, de stilte die daar heerste was een verademing na de drukte van de dag op de naastgelegen school aan de Serooskerkestraat.

Niet dat we ons met de dood bezig hielden, die lag zo ver van ons af dat we ons niet bewust waren van de overledenen rondom ons.
Voor mij was die hof een tussenwereld, een pauze langs de route van school naar huis waarin ik (anders dan op school) mijn kinderfantasie kon uitleven, want in die stille tuin dartelden elfjes over de bedauwde grond en er lagen duizenden glinsterende kiezelsteentjes die knisperden onder mijn voeten wanneer ik er met mijn lakschoenen overheen huppelde.

Zomers was de lucht er zoet van magnolia en rozengeur, in de herfst zochten we dennenappels en paddenstoelen en sliepen er kabouters op de marmeren randen van de grafstenen, onder hun dekentjes van goudgeel blad.
Eens zagen we een vrouw in een dunne witte jurk, wandelend langs de rand van de ondiepe sloot achter de aula, en dat was vreemd omdat we zelf verscholen zaten in dikke winterjassen en sjaals.

We bedachten dat daar misschien een engel liep, helemaal zeker waren we er niet van, maar we verbaasden ons er ook niet over want alles was magisch en mogelijk in die tuin.
Voor de dood was ik niet bang, er was tenslotte ook een hemel.
Bovendien had ik het (onbewuste) geluk dat de dood mij en mijn familie nooit heeft opgewacht in die kinderjaren. ‘Dood’ bleef lange tijd een abstract begrip voor mij.

Als volwassene woonde ik, niet geheel toevallig, in een woning met een tuin die grenste aan diezelfde begraafplaats op de Eikelaan. Ik hoefde er geen minuut over na te denken toen het oude hoekhuisje werd aangeboden, daar waar eerdere gegadigden zich hadden afgemeld. De hoge bomen van de begraafplaats stonden als een groene versiering rond onze tuin en vanaf het zijpad wandelden we zo het kerkhof op.

Wanneer ik ’s winters voor het slapen gaan uit mijn slaapkamerraam keek zag ik hoe de maan in samenspel met graflichtjes en kaarsen een zachte gloed verspreidde over de donkere looppaden, in de zomer hoorden we de kikkers kwaken in het slootje waarlangs eens ‘de engel’ had gestaan.

Menigeen in mijn omgeving vond dat een naar idee, ik vond het een voorrecht om jarenlang op deze plek te mogen wonen.

Met het stijgen der jaren werden er steeds vaker bekenden en geliefden door de straat vervoerd, op weg naar hun laatste rustplaats achter ons huis.
De dag kwam waarop we onze ouders begroeven, en helaas ook mijn lief.
En terwijl bij iedere begrafenis de duizenden glinsterende steentjes knisperden onder mijn voeten wist ik nu wél wat de dood betekende: heimwee, gemis en hartenpijn!

Niemand weet waarom het ene leven afgebroken wordt in de knop en het andere een eeuw mag duren. Niemand weet zéker of er engelen bestaan en er een leven na de dood is, of hoe dat dan zal zijn.
Persoonlijk hoef ik het ook niet te weten.

Laat de dood maar het mysterie van het leven zijn.

Nog altijd ben ik een geregelde bezoeker van de begraafplaats.
De kabouters en elfen uit mijn jeugd zijn al lang verdwenen, evenals mijn lieflijke woning aan die laan.
De dromen en fantasieën zijn vervlogen, ik weet nu dat het leven eindig is.

Vandaag de dag is die prachtige hof een serene plek van herinnering, stilte en bezinning. Waar de levenden en de doden, op welke manier dan ook, voor even weer verbonden zijn….


Vrijdag 5 november

  • De Raad van Kerken organiseert de lichtjesavond op de begraafplaats aan het Blok in Krommenie.