Vandaag de eerste bijdrage van Martin Rep die schrijft over zijn Zaanse verleden, meestal naar aanleiding van de actualiteit.

Vandaag over het Zaanlands Lyceum, dat dit jaar zijn 150-jarig bestaan viert.

Martin Rep: “Een schitterende school, waar ik trouwens met gemengde gevoelens aan terugdenk. Ik zal de lezers leiden langs al mijn hoogtepunten daar, maar hun ook de dieptepunten niet onthouden.”

Een warm welkom op het Zaanlands Lyceum

Het Zaanlands Lyceum viert dit jaar zijn 150-jarig bestaan. Ik zat in het oude gebouw aan de Westzijde, verhuisde mee naar de Vincent van Goghweg en maakte er vele leraren het leven zuur – of was het andersom? Wat deed ik als christelijke jongen trouwens op dat liberale bolwerk?

Aan ‘Monsieur Lemaire’ heb ik mijn eerste vrienden op het Zaanlands Lyceum te danken.

Ik stond een beetje verloren op het schoolplein. Om mij heen groepjes leeftijdgenoten, die zenuwachtig of opgewekt met elkaar in gesprek waren. Ze kwamen uit de hele streek: Krommenie, Wormerveer, Zaandijk, mijn oude woonplaats Koog. Zaandam natuurlijk. Maar er was niemand van de Ds. Lindeboomschool.

Toelatingsexamen
Op deze zonnige ochtend in 1958 was ik vol verwachting op m’n fiets gestapt. Het witte gebouw aan de Westzijde kende ik natuurlijk. Mijn broers Simon en Jelte waren er naar school gegaan. Maar nu fietste ik er voor het eerst van mijn leven heen omdat ik er werd verwacht. Vandaag begon het toelatingsexamen. Op vier gebieden zou de kennis getest worden van de 176 leerlingen die dachten dat zij knap genoeg waren om toegelaten te worden tot het Zaanse intellectuele bolwerk: in rekenen, taal, aardrijkskunde en geschiedenis. Ik twijfelde er niet aan of ik geschikt was voor deze school. Ik was op de lagere school zes jaar lang de uitblinker van mijn klas geweest. Bovendien was ik met nog drie kinderen van mijn klas de afgelopen maanden getraind door meester Dorgelo.

Die drie anderen waren hier niet. Ik was de enige van mijn school hier. En dat was mijn eigen schuld.

Een tijdje geleden had mijn vader een formulier ingevuld waarin hij zijn wensen kon doorgeven voor mijn vervolgschool. Dat hij daarop de naam van het openbare Zaanlands Lyceum had ingevuld, lag niet voor de hand, want wij waren opgevoed in de vreze des Heeren. ’s Zondags wandelden wij naar de gereformeerde Zuiderkerk aan de Dirk de Kortestraat in Zaandam. Mijn vader was daar ouderling en als het zijn beurt was, mocht hij de dominee een hand geven voordat die de kansel besteeg. Wij gingen in gebed vóór en na het eten, en na de warme maaltijd werd uit de Bijbel voorgelezen. Op de lagere Ds. Lindeboomschool, een gloednieuw modern complex vlak naast het St.-Jan Ziekenhuis aan de H. Gerhardstraat, begon elke dag met een vertelling uit de Bijbel.

Christelijke hbs
Mijn broers waren na de lagere school naar het Zaanlands Lyceum gegaan – logisch, er was in de hele Zaanstreek geen andere middelbare school. Pas sinds kort had Zaandam ook een christelijke hbs, in een noodgebouw aan de Parkstraat, maar ik wilde naar de school van mijn broers. Ik had met rode oortjes geluisterd naar hun verhalen. Over debating-clubs, over culturele uitstapjes, over schilders en schrijvers, over de klassieken. Ik las de schoolkrant, de Projectielantaarn, waar Jelte geregeld in publiceerde. Ik vond het lyceum, een neoklassiek pand uit de negentiende eeuw, gelegen tussen Zaan en Westzijde, een van de mooiste gebouwen van Zaandam.

hbs westzijde 1960

Ten slotte ging mijn vader akkoord met mijn keuze. De christelijke hbs had immers geen gymnasiumafdeling en daar wilde ik mijn grote successen boeken. Schoolhoofd Dorgelo, die het aanvraagformulier in ontvangst nam, schudde zijn hoofd. Een kleine, begrijpelijke vergissing van broeder Rep, ze meende hij. Dorgelo schroefde de dop van zijn vulpen af, haalde de naam van het lyceum door en vulde in: ‘Chr. h.b.s.’

Het had nog heel wat voeten in aarde voor de verkeerde aanvraag gecorrigeerd kon worden. Daardoor had ik het allerlaatste examennummer, 176, gekregen. Mijn aanvraag was eigenlijk te laat.

Nieuwe vriend
Een kleine man met een sikje kwam naar mij toegelopen. Hij had mijn eenzame plek op het schoolplein opgemerkt. “Ik ben monsieur Lemaire”, zo stelde hij zich voor. Hij nam mij aan de hand en trok me bij een groepje jongens, die geanimeerd aan het praten waren. “Jongens, dit is jullie nieuwe vriend Martin”, zo introduceerde hij me. Opeens had ik een groepje waarmee ik in de pauzes de resultaten van de zojuist gemaakte toetsen kon bespreken.

schoolplein zaanlands
Het schoolplein van het oude Zaanlands Lyceum aan de Westzijde

Mijn broers vonden Lemaire maar een rare vent. Hij leest gedichten voor en vertelt rare verhaaltjes, zeiden ze. Wel allemaal in het Frans, maar aan grammatica doet hij niets.

Ik kreeg Edgard Lemaire in de tweede klas. Inmiddels was ik een keertje blijven zitten. Het gymnasium was toch niet mijn gedroomde succes geworden. Na drie maanden 2G en een gesprek met conrector De Vreeze werd ik verplaatst naar 2D (hbs) en kwam ik het volgende cursusjaar terecht in 2A, waar een hoopje afval werd verzameld onder de gemeenschappelijke noemer ‘zittenblijversklas’.

Het viel wel mee met de vermeende stuurloosheid van ‘Monsieur Lemaire’, zoals wij hem moesten noemen. We converseerden in het Frans en hij legde de subjonctif en de passé défini uit. Hij preekte tegen leerlingen die zich de slechte gewoonte van het roken eigen maakten en als een van de weinige leraren was hij voorstander van de vrije zaterdag. Niet alleen omdat Frans een van mijn favoriete vakken was, mocht ik hem graag.

Poëzie was zijn hartstocht. Hij had zelf een gedichtenbundel gepubliceerd, S.O.S. / Doorlopende Voorstelling. Hij las geregeld voor uit de bundel Paroles van zijn lievelingsdichter Jacques Prévert, en droeg ons op diens Pour toi mon amour uit het hoofd te leren.

lemaire
‘Monsieur’ Edgard Lemaire: gedichten en ‘rare verhaaltjes’.

Bandrecorder
Het is, meer dan vijftig jaar later, een van de twee Franse gedichten die ik uit nog mijn hoofd ken. Het andere is een aanmerkelijk moeilijker gedicht: Les Yeux, de ogen, van Sully Prudhomme.

Het is dat gedicht dat ik bij hem thuis heb voorgedragen. Monsieur Lemaire had op Hemelvaartsdag 1962 mij en nog een paar leerlingen bij hem thuis uitgenodigd. We kregen koffie en spraken over Franse literatuur en Franse dichters.

Toen haalde Lemaire een vervaarlijk apparaat tevoorschijn: een bandrecorder. “Qui de vous veut bien déclamer un poème en français?” vroeg hij, om daarna, op onze glazige blikken, te vertalen: “Wie van jullie wil er wel een Frans gedicht declameren”, wijzend op de microfoon van de recorder.

Dat wilde ik wel. Terwijl Lemaire glom van trots, declameerde ik zo goed als ik maar kon, het vers dat wij in de klas uitgebreid met hem hadden besproken:

‘Bleus ou noirs, tous aimés, tous beaux,
Des yeux sans nombre ont vu l’aurore…’

Dankbaar zwaaiden hij en zijn vrouw ons een halfuurtje later uit.

Lemaire, een van de weinige leraren niet rookte, is niet oud geworden. Hij stierf kort na zijn pensionering. Ik heb me laten vertellen aan longkanker. Maar ik hoop dat dat niet waar is.

 

 

Tekst & foto’s: Martin Rep (foto HBS aan de Westzijde komt van het gemeentearchief).