In de wilde Zaanse mediawereld is de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’ niet de meest opvallende verschijning. Ten onrechte.

De Tuinkrant bevat meestal een taal-column van tuinder Jan Stroop, geboren Brabander maar al jaren Zaankanter.

Stroop is één van de meest vooraanstaande Nederlandse taalwetenschappers. Hij werkte voor het Meertensinstituut (‘Het Bureau’ van Voskuil) en het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam.

Hij wordt regelmatig door de media geraadpleegd en publiceert in het vakblad Neerlandistiek. Eén van zijn specialiteiten is het Poldernederlands, een spreektaal die zich de laatste decennia ontwikkeld heeft en waarbij klanken als ‘ei/ij’, ‘ui’ en ‘au/ou’ niet meer volgens de standaard ABN-manier worden uitgesproken. In 1998 publiceerde Stroop daar een boek over:Poldernederlands – Waardoor het ABN verdwijnt.”

Vorig jaar verscheen zijn boek “Hun hebben de taal verkwanseld“. In 2014 werd Jan Stroop door burgemeester Faber benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

In de Tuinkrant schreef hij in 2016 over:

  • De vier jaargetijden: herfst: “’t Woord herfst is een uniek woord. Er bestaat geen ander Nederlands woord dat eindigt op vier medeklinkers. ’t Is daardoor moeilijk uit te spreken. Je vraagt dan ook af hoe komen onze voorouders erbij om zo’n lastig woord te maken. Maar zo is ’t niet gegaan.”
  • Appels en peren: “We kennen allemaal de uitdrukking ‘je kunt geen appels met peren vergelijken’. Een dooddoener van jewelste want juist appels en peren kun je heel goed met elkaar vergelijken. En dat ga ik hier doen, omdat er naast overeenkomsten (klokhuis, steeltje, hard fruit) ook veel verschillen zijn tussen appel en peer.”
  • Vorken: “Van alle vorken die we kennen is de vork waarmee we eten de jongste. Etensvorken komen in West-Europa pas voor vanaf ongeveer de 14e eeuw. De vorken die in ’t boerenbedrijf en op de tuin gebruikt worden zijn veel ouder. Daar kennen we, in ons taalgebied, minstens vier verschillende namen voor: gaffel, vork, greep en riek.”
  • Hark en prehistorie: “voor dat gereedschap, dat wil zeggen voor de houten hooihark en de ijzeren tuinhark, bestaan in ons taalgebied minstens vier namen: hark, rijf, reek en gritsel. Hark wordt genoemd in 14e eeuw genoemd. De andere komen pas later in teksten voor, maar dat zegt niets over hun werkelijke ouderdom.”
  • De meikever: “Dit stukje gaat over een insect dat volgens mijn gegevens in onze streken niet voorkomt: de meikever. De meikever komt globaal genomen in de Randstad namelijk niet voor omdat zijn biotoop er ontbreekt. Hij verschijnt alleen op de zandgrond en wel speciaal in de maand mei, vandaar zijn officiële naam, en hij leeft van de blaren van eik en beuk. Opmerkelijk is dat de naam meikever juist voorkomt in gebieden waar hij niet voorkomt. De naam meikever leer je blijkbaar op school.”
  • De kikker: “Wat bij de kikker ’t meest opvalt is ’t geluid dat ie maakt. Niet gek dus, dat je dat in de benamingen terugvindt. Van de namen die daardoor ontstaan zijn, is kikker de meest voorkomende. Het werkwoord kikken betekent ‘geluid geven’ in ruime zin, maar ook ’t specifieke geluid ‘kik’ maken en dat doen kikkers natuurlijk. Kikker betekent dus letterlijk: een wezen dat kikt, zoals bakker betekent: iemand die bakt’. Kikker is tegenwoordig de benaming in ’t hele gebied ten noorden van de grote rivieren (van boven de Moerdijk, vanuit mijn Brabantse optiek gezegd).”

De Tuinkrant is te downloaden van de website van Nut en Genoegen, maar de taal-columns van Jan Stroop staan ook op zijn eigen website. Ook is Jan Stroop via Twitter te volgen.

De foto boven is van het blog van Jan Stroop, de foto hierboven is de cover van de laatste Tuinkrant (website Nut en Genoegen), eerder maakten we al een filmpje over Nut en Genoegen.