Het Zaanse verenigingsleven moet gestimuleerd worden. Dus zet De Orkaan deze week gymnastiekclub Kracht & Vlugheid in het zonnetje. Ik voeg daar mijn eigen herinneringen aan toe. “Vierde gelid”, zei de meester al na een kwartiertje tegen mij. Het oordeel was geveld.

Door Martin Rep

De jaarlijkse uitvoering, daar zag ik het meeste tegen op. Daar zou ik staan op het podium, terwijl mijn vader en moeder, ooms en tantes toekeken hoe ik een ongelukkige botsing met het paard zou maken, of zou uitglijden bij een koprol over de lange mat.

Kinderleed kan groot leed zijn. ’s Avonds in bed lag ik te woelen. Stom dat ik me ooit had aangemeld bij Kracht & Vlugheid, K&V. Was ik gezwicht voor de mooie verhalen van Wimpie Duyvis, die naast me zat op school? Of van Elly Hartog, die achter Wimpie en mij zat in de vijfde klas van de Ds. Lindeboomschool en met wie ik in het geheim verkering had? Maar dat was suf geweest, want Elly en Wim waren allebei lenig. En als er één ding was wat ik niet was, was dat het wel: lenig.

Radslag

Het toverwoord op gymnastiek was lenig. Ik zie een poppetje van elastiek voor me, dat vrolijk alle kanten op springt en terugveert als het de grond raakt. Een koprol zonder de mat te raken, een handstand-overslag, een radslag. De radslag probeerde ik wel eens, je moest na een aanloopje je handen zijwaarts op de grond zetten en je lijf er als molenwieken langs gooien. Bij mij leek het op een kikker die een hupje met zijn voorpoten maakt.

Ik was een van de langste jongens van de klas, ik was onhandig met mijn armen en benen. Bij de wekelijkse gymuurtjes op school – via de gang en de Wilhelminaschool die aan onze school vastzat naar het gymlokaal, en ondertussen stil zijn, ook al zaten de openbare kinderen nooit te bidden zoals wij – vond ik alleen trefbal echt leuk, maar ook voor trefbal werd ik altijd als een van de laatsten gekozen na het poten. 

Toch had ik bij mijn ouders gezeurd dat ik op K&V wilde. De christelijke gymnastiekvereniging, met zo’n mooi wapen in de vorm van een schildje dat je moeder op je gymshirt naaide. Op een christelijke gymclub kende je iedereen, er zaten kinderen van je school op en de ouders van die kinderen zag je ’s zondags in de kerk zitten. Op openbare gymclubs werd er gevloekt en gingen de kinderen op zondag kijken naar voetballen en misschien wel ijsjes kopen, daar zou ik me niet thuis voelen.

Lenig

Mijn oudste broer had ooit op Kracht & Vlugheid gezeten, maar Simon was dan ook echt lenig. Hij rende elke dag van huis naar school en terug, vier keer op een dag, niemand die hem kon bijhouden. Van hardlopen hield ik niet, en als ik het al probeerde had ik binnen een paar minuten een steek in mijn zij. Als je je handen tot vuisten kneep met je duim erin, ging dat over, zeiden ze. Maar bij mij hield de pijn niet op, zodat ik een minuutje later moest opgeven, ik kon niet meer en was bang dat ik dood zou neervallen: hij is aan een kapotte milt overleden, zouden de omstanders op straat zeggen. Simon vertelde me over zijn tijd bij Kracht en Vlugheid, en over de gymnastiekpantoffeltjes die hij toen had.

“Dat heten nu gewoon gympies”, zei ik.

Die gympies vond ik wel mooi, hoewel lang niet zo mooi als de kicksen, die Simon had gedragen toen hij lid was geweest van  CKFC, de Christelijke Football Club Koog, toen wij nog in Koog aan de Zaan woonden. Maar voor de christelijke voetbalclub ZCFC in Zaandam was ik nog te jong, je moest twaalf jaar zijn als je je als adspirantje mocht aanmelden bij de vader van Wimpie Duyvis, die jeugdsecretaris was bij ‘Zet’. Volgend jaar zou ik twaalf worden en dan zou mijn voetballoopbaan beginnen.

Eerst maar eens K&V.

Vanaf het begin was het niks.

Ik stond met een groepje jongens te wachten voor een donkergroen beschilderde stalen deur van een lokaal aan de Bloemgracht, tegenover het Sint Jans Ziekenhuis. Ze keken me nauwelijks aan, en hoewel ze allemaal gereformeerd of hervormd moeten zijn geweest, kende ik niet een van hen. Van binnen klonk gedruis door van een groep die zo te horen flink pret had. “Apenspel”, hoorde ik de jongens tegen elkaar zeggen.

Apenspel

Van het apenspel had ik gehoord in de klas. Dat was een machtig spel, je mocht de grond niet raken, je moest in de wandrekken hangen of op een toestel zitten; om toch van het ene naar het andere toestel te komen waren matten op de grond gelegd. Het apenspel was misschien wel de reden geweest dat K&V me machtig leek.

Van een afstandje wachtte ik tot de deur openging en de kinderen van het vorige uurtje naar buiten stroomden. De meesten hadden hun jas zo over hun gymkleren aangetrokken, thuis zouden ze zich wel even wassen voor ze hun pyjama aantrokken en naar bed gingen. Ik zag Elly en lachte naar haar. “Hé, zit jij ook op K&V?”, ze ze, maar daarna praatte ze al verder met een ander meisje met wie ze even later naar huis liep in het schemerdonker van de invallende avond.

De jongens maakten een hels kabaal in de kleedkamer. Met moeite vond ik een haakje om mijn kleren op te hangen. Even later zette de gymmeester ons in het gelid, van groot naar klein, ik stond bijna vooraan. De ukkies achteraan deden de oefeningen veel beter dan ik.

Vierde gelid

“Vierde gelid”, zei de meester na een kwartiertje tegen mij. Het oordeel was geveld. Het vierde gelid, dat waren de harken. Als ik goed m’n best deed, kon ik na een tijdje misschien promoveren naar het derde gelid en heel, heel misschien naar het tweede. Het eerste gelid, het keurkorps van K&V waar Elly in zat, zou voor mij voorgoed onbereikbaar zijn.

Het apenspel was leuk. Natuurlijk was ik een van de eersten die uit werd gegooid, maar elke week keek ik er opnieuw naar uit. De regels ben ik vergeten, maar ik werd er handig in en slaagde er steeds beter in langer in het spel te blijven. 

Na een tijdje promoveerde ik naar het derde gelid. In de klas vroeg Elly me nooit hoe ik het vond bij K&V, misschien had ze al uitgevist dat ik niet bepaald tot de top behoorde.

Ondertussen naderde de datum van de uitvoering. Op het podium van de zaal aan de Bloemgracht zouden we allerlei oefeningen moeten doen. Natuurlijk moesten er zoveel mogelijk toeschouwers komen, want de clubkas had altijd een tekort. Wij zouden zoveel mogelijk ooms en tantes naar de uitvoering moeten lokken.

Thuis zweeg ik over de uitvoering. Mijn vader had het overdag altijd druk met de klandizie in zijn sigarenwinkel en ’s avonds moest hij de kas opmaken en de voorraden aanvullen, hij wist misschien niet eens van het bestaan van een uitvoering. Zeker zolang ik er maar niks over zei. En mijn ooms en tantes zagen me al aankomen, mijn neefjes en nichtjes waren misschien wel veel leniger dan ik maar die hadden ze niet eens op K&V gedaan.

We oefenden voor de onderdelen die we zouden laten zien. De jongens uit het eerste en tweede gelid mochten er heel wat doen, ik werd maar voor een paar geselecteerd.

Kaartjes

Toen werden, een paar weken voor het zo ver was, kaartjes aan ons uitgedeeld. Iedereen kreeg er twee. “Voor je ouders natuurijk, maar we verwachten dat de meesten van jullie er meer verkopen.” Twee kaartjes, twee kwartjes, of twee gulden, ik weet het niet meer. Mijn vader zou geen vrolijk gezicht trekken als ik ze bij hem aanbood. Ik zou niet blij zijn als hij vanuit de feestelijk aangeklede gymzaal naar me zou komen kijken.

Wat moest ik met die kaartjes? De jongens stonden stoer met elkaar te kletsen en bij voorbaat op te scheppen hoeveel ze er zouden verkopen. Ik deed mijn jas aan over mijn gymkleren, trok mijn gympies uit en mijn schoenen aan. Mijn gymkleren rolde ik in mijn tas.

Buiten in het donker stond mijn fiets op mij te wachten tegen de muur van het gymlokaal. Ik stond zo kalm en rustig mogelijk op en liep de deur van de kleedkamer uit, naar buiten. Niemand riep me terug, ik stapte op mijn fiets en reed zo hard mogelijk de Kepplerstraat af, over de Hanenpadslootbrug en de Wibautstraat op weg naar de veilige Meidoornstraat. 

Wat ze hebben gedaan met mijn kaartjes die waren achtergebleven in de kleedkamer weet ik niet. Ik heb er nooit meer wat van gehoord. Voor de uitvoering meldde ik me ziek.

Drumband K&V (Gemeentearchief Zaanstad)