Het Sportfondsenbad in Zaandam is, na jarenlange verloedering, omgebouwd tot een complex van twaalf chique appartementen. Binnenkort gaan ze in de verhuur. Ze kosten wat (minstens 1177 euro per maand, plus 162 euro servicekosten), maar dan heb je ook wat (een ruimte van 63 vierkante meter). Zou de chloorlucht inmiddels verdwenen zijn?

Martin Rep over zijn zwemlessen uit 1958 en de angst voor Zaanwater: “aan het Sportfondsenbad was helemaal niets dat plezierig was.”


Luisteren naar dit verhaal als podcast op Radio Orkaan? Dat kan ook (zie onderaan dit artikel).


In de zesde klas van de lagere school kregen we voor het eerst zwemles. Ik keek daar niet naar uit. Sommige jongens uit mijn klas, degenen die hoge cijfers voor gymnastiek hadden, pochten dat ze zelfs al in de Zaan hadden gezwommen. Bij de Prins Hendrikkade sprongen ze in het water en dan zwommen ze helemaal naar het Eiland. Je moest, zo vertelden ze om hun verhaal een nog grotere glans te geven, alleen oppassen dat je niet werd meegezogen door een van de Russische houtschepen, die helemaal in Archangelsk of Sebastopol hun lading hadden ingenomen om die hier te lossen.

Voor het diepe water van de Zaan koesterde ik een grote angst. Jaren eerder – ik zal vijf of zes jaar geweest zijn – hadden mijn broers bij scheepswerf de Hippert, aan het eind van de Prinsenstraat en vlak naast onze school, een roeiboot gehuurd. Ik mocht met hen mee en genoot van het tochtje, zolang we op de Gouw waren. Toen echter sloegen ze rechtsaf en roeiden de Hanepadsloot op. We passeerden de sluis in de Zuiddijk en even later bevonden we ons op de immense watervlakte van de Voorzaan. Waanzinnig grote schepen voeren met hoge snelheid voorbij en trokken diepe golven. Ons bootje dobberde vervaarlijk. Simon en Jelte vonden het schitterend, ze zetten hun voeten op de zijkanten van onze wankele Oostzaner Jol en lieten hem extra hard schommelen. Hoe angstiger ik keek, hoe harder ze lachten.

Zwemmen in de Zaan

Mijn broers waren niet bang voor de Zaan; ook zij zwommen er af en toe in. Net zoals mijn oom Auke, die een halve eeuw eerder als jongen in de Zaan zwemmen had geleerd. Mijn opa, Siem Rep, kon ook vast wel zwemmen; hij had jarenlang met een zeilschip vracht gevaren tussen Amsterdam en Zaandam. Ik was niet zo’n held. Ik durfde pas als allerlaatste van de jongens uit mijn klas ’s winters het ijs op van de Gouw naast onze school, de christelijke Ds. Lindeboomschool.

Zwemmen – voor mij was ’t tot dat moment een plezierige gebeurtenis geweest op zomerse dagen. Een warme, lange fietstocht naar het Wormerbad. Een rolletje van je handdoek waarin je je zwembroek had gestopt. De Oostzijde helemaal uit fietsen, het Kalf voorbij en het Haaldersbroek met zijn woonboten; daarna kwam het Heerenhuis en dan was het nog maar een klein eindje tot de Wijdewormer, waar zich het zwembad bevond. Een paar jaar eerder had ik die tocht nog gemaakt achter op de bagagedrager van mijn moeders fiets.

Op die zomerse dagen was het een gejoel en gekrijs van jewelste in het Wormerbad. Het water was troebel, maar ook lekker lauw. Naar de wc gaan hoefde niet, want als je moest plassen, mocht je het gewoon laten lopen. Het was een raar gevoel, zo’n warm wolkje tussen je benen. Ik speelde vrolijk in het bad tussen de andere kinderen. Mijn moeder, die een gebreid badpak aanhad, hield me stevig vast als de zanderige bodem wat dieper werd. Het was ‘open water’, zei ze. Dat klonk in mijn oren alsof het Wormerbad me in direct contact bracht met het water van de Noordzee, waar ik in speelde als we op vakantie in Bakkum waren.

Toch had ik één keer in Zaanwater gezwommen. Aan de kop van het Eiland was een openluchtbad. Het was geen echt zwembad, maar een stukje Zaan, dat met palen en hekken van de Zaan was afgescheiden. Tom Stom, die vlak bij ons om de hoek woonde in de Abeelstraat, zwom er ’s zomers elke ochtend. Hij was een jaar ouder dan ik, maar omdat hij mijn beste vriend was, mocht ik een keer met hem mee. Een paar cent voor het pontje van Schaap om op het Eiland te komen, iets van een dubbeltje entree voor het bad en dan was je binnen.

Het openluchtbad op het Eiland in de Voorzaan. Gebouwd omstreeks 1893. In 1957 ging het bad dicht, een jaar later werd het gesloopt. © Gemeentearchief Zaanstad

Het water in het openluchtbad was koud en rook vies. De houten palen die de afscheiding vormden tussen zwembad en Zaan waren met glibberige algen begroeid. Als er een schip voorbijkwam in de Zaan (een ‘dekschuit’ of een ‘coaster’, zeiden we wijs), zetten de hekgolven zich voort in het zwembad. Ik was blij toen Tom aankondigde dat het uurtje zwemmen erop zat en dat hij naar huis ging. Er was niets dat plezierig was aan het openluchtbad.

Zwemles

Meneer Dorgelo, de onderwijzer van de zesde klas en tevens hoofd van de Ds. Lindeboomschool, ging zitten op de voorste bank in de klas, zijn voeten op het lege stoeltje daarvoor. Hij legde ons uit hoe de zwemlessen in hun werk zouden gaan.
We zouden met de hele klas naar het Sportfondsenbad aan de Mauvestraat fietsen. “Het Spatbordenfonds!”, ginnegapten een paar jongens.

Een meisje stak haar vinger op. “Ik heb geen fiets”, zei ze. Daar was ‘Dorrel’ op voorbereid. “Je kunt wel bij een vriendinnetje achterop”, zei hij, terwijl hij een verse sigaret opdiepte uit zijn pakje Lexington en die opstak. “Of anders leen je maar een fiets. Je kunt toch wel fietsen?”

“De jongens nemen hun zwembroek mee”, vervolgde hij, “en de meisjes hun badpak. Een handdoek natuurlijk, en een stukje zeep. Voor je in het water mag, controleert de badmeester nauwkeurig of je wel goed schoon bent.”

Dorgelo tilde zijn voet op en wreef met duim en wijsvinger over het gedeelte boven zijn hiel. “Vooral daarop wordt goed gelet. Dus bij het wassen moet je vooral je…”

“Achillespees!”, wisten een paar in de klas.

“…goed schoonmaken. De badmeester gaat er soms met het topje van zijn vinger langs om te kijken of er geen vuil is achtergebleven.”

Dan is er nog iets, zei meneer Dorgelo. “Het is van belang dat je goed schoon in het water gaat. Daar mogen niet allerlei zeepresten inkomen, dat begrijp je wel. Er zijn douches in het zwembad. Let op: daar gaan jullie met z’n tweeën in. Aan de ene kant zijn badhokjes voor de jongens, aan de andere kant voor de meisjes. Je trekt je zwembroek of je badpak uit, en hangt dat over de deur van het douchehokje. Als je het aanhoudt, blijft er zeep in zitten. Om te controleren of jullie het echt hebben uitgetrokken, maak ik een ronde langs de hokjes en kijk over de deurtjes.”

Spatbordenfonds

Het was ons allemaal duidelijk. Sommigen kenden het Spatbordenfonds al en vertelden er van de Verkade-kantjes die je uit een automaat, of bij de kiosk kon halen. Voor mij was het helemaal nieuw. Die Verkade-kantjes interesseerden me niet. Ik had immers geen geld om die te kopen – mijn vader zou me zien aankomen!

In ieder geval had ik wel een fiets: een pikzwart exemplaar dat mijn vader tweedehands op de kop had getikt en helemaal opnieuw in de lak had gezet. Een bagagedrager zat er niet op, ik propte de handdoek met mijn zwembroek onder mijn jas. In een lange sliert fietsten we die maandagochtend de Heijermansstraat af, de Bernhardbrug over, de Vincent van Goghweg op en dan linksaf de Mauvestraat in. Voor het eerst stond ik oog-in-oog met het Sportfondsenbad, een raar halfrond wit geval met boven op het dak matglazen ruiten. Zelfs op straat al drong de chloorlucht mijn neusgaten binnen.

Er was werkelijk niets dat plezierig was aan het zwembad. Direct na binnenkomst al hoorde je het gekrijs van de kinderen in en om het water. De chloorlucht was nu bijna niet meer te harden. De voorste jongens renden meteen naar de kleedhokjes en duwden tegen de deurtjes om te kijken welke vrij waren.

Ook in de kleedhokjes moest je met z’n tweeën; de jongens aan de ene kant van het bad, de meisjes aan de andere kant. De snelste jongens, die het eerst klaar waren, renden meteen naar de douchehokjes, al had meneer Dorgelo iedereen nog zo gewaarschuwd dat je niet mocht hardlopen. Ter onderstreping van zijn waarschuwende woorden hingen twee grote borden aan de wand. Op de ene stond een rennend poppetje, op de andere zag je die een lelijke smak maken.

Mijn vriend Rob Berghege en ik kleedden ons om en vonden na een poosje wachten een lege douchecabine. We trokken onze zwembroeken uit en hingen die gehoorzaam over de deur. Even later keek het ronde hoofd van meneer Dorgelo over het deurtje op ons neer. Het knikte goedkeurend en ging daarna naar het volgende hokje, aan de kant van de meisjes.

Met de meeste kinderen van mijn klas stelde ik me op bij het ‘ondiepe’. Een dikke man met een witte bloes en een witte korte sportbroek kwam eraan. Wat hij zei, was zo goed als onverstaanbaar door de herrie en het gejoel in het bad.

Het ‘ondiepe’, waar ons de eerste beginselen van de zwemkunst zouden worden bijgebracht, was afgezet met een ketting en drijvers. Daarnaast was het middenbad, waar de bodem afliep, en aan het eind, bij de startblokken, was het diepe. We deden onze kurken om en sprongen in het water.

Tranen van woede

De zwemles duurde een uur. Je moest elkaars handen vasthouden terwijl je met je benen de zwembewegingen van een kikker nadeed. Af en toe was het niet te vermijden dat je kopje-onder ging. De chloorlucht zat daarna niet alleen in je neus, maar ook in je mond. Later, als je de arm- en beenbewegingen een beetje beheerste, mocht je proberen echt te zwemmen. De badmeester duwde dan een haak die aan een lange stok was bevestigd onder je kurken en hield je zo een beetje boven water, terwijl je de schoolslag probeerde. Met diezelfde haak kon hij je ook een duw geven als je niet luisterde naar zijn onverstaanbare geschreeuw.

De eerste zwemles was voorbij. We mochten ons afspoelen, al bleef de chloorlucht aan ons lijf plakken. Koud, rillerig en met nat haar liepen we naar buiten, naar onze fietsen. Terug naar de Van Goghweg, de Prins Bernhardbrug over en de Heijermansstraat op.

Daar gebeurde iets vreemds. Ik verloor de macht over het stuur – geen idee hoe dat gebeurde – en reed pardoes het grasveld naast de straat in. Meneer Dorgelo zag het gebeuren en bracht de fietsende klas met een handgebaar tot stilstand. Woedend vanwege de vermeende opzettelijke ordeverstoring keek hij mij aan. Daarna bukte hij zich en draaide het ventiel van mijn achterband los. Met tranen van woede vanwege de onterechte straf moest ik het hele eind naar huis lopen, met de fiets aan de hand, bijna een halfuur.

We hadden nog geluk gehad, die eerste zwemles, dat we ons in kleedhokjes mochten omkleden. Meestal waren die allemaal bezet, zodat we de kelder in moesten, naar de gemeenschappelijke kleedruimte. De wanden daar dropen van het vocht, de chloorlucht was nog steeds onmiskenbaar. Ik was bang door de andere jongens te worden uitgelachen om mijn jongenspiemeltje en probeerde me zo heimelijk en snel mogelijk om te kleden.

Het was trouwens een van de laatste jaren van meneer Dorgelo aan de Ds. Lindeboomschool. Hij werd overgeplaatst naar de ambachtsschool aan de Westzijde. Waarom weet ik niet.

Zwemmen heb ik niet geleerd in het Sportfondsenbad. Nee, er was daar werkelijk niets dat plezierig was.


Bonus: Oom Auke zwom als een vis in het Zaanwater

Zwemmen in de Zaan was voor mijn oom Auke, geboren in 1914, de gewoonste zaak van de wereld. Mijn neef, zijn zoon Jelte Rozema, nu 68, schrijft over zijn vader:

‘Zwemles was er in zijn tijd niet. Hij heeft zichzelf zwemmen geleerd. Waarschijnlijk in de Zaan, onder toezicht van zijn vader, hoofdagent van politie Jelte Rozema. Hij had een merkwaardige zwemstijl. Het was een soort halve crawl; zijn linkerhand stak naar voren in het water en zijn rechterhand duwde het water weg. Naar zijn vader riep hij dan enthousiast: “Heit, heit, de Abbingslag!” Wie Abbing was, weet ik niet.’

Toen Auke Rozema en zijn vrouw, mijn tante Gees, in de jaren zeventig verhuisden naar de Zuiddijk 405H, zwom hij geregeld in de Zaan vanaf de steigers aan de scheepswerf bij E.G. van de Stadt, de werf waar hij werkte. Jelte Rozema:

“Op de foto, genomen door mijn broer Wieger, ligt ik in het Zaanwater naast mijn vader. Ik had nog haar op mijn hoofd, dus de foto is van lang geleden. Ik denk 1976; dan zou mijn vader 62 en ik 26 zijn geweest.”

Weer later gingen Auke en Gees wonen in het Pennemes. Jelte Rozema: “Toen ging mijn vader op zijn brommer naar het Twiske om te zwemmen. Dat heeft hij tot een maand voor zijn dood in 2002 volgehouden.”

Auke Rozema (links) en zijn zoon Jelte zwemmen in de Zaan. Tot op 88-jarige leeftijd hield Auke het zwemmen in open water vol.

 

Mijn oom Auke bij de steigers van scheepswerf E.G. van de Stadt in de Achtersluispolder.