Op ‘Pinksterdrie’ vindt in Nijmegen sinds een paar jaar de jaarlijkse reünie van journalisten van De Gelderlander plaats. Aanstaande dinsdag is het weer zover: dan verzamelen de ‘knarren’ van de krant zich in café Goossens aan de Grote Markt.

Veel van de gesprekken zullen ongetwijfeld gaan over de man die er niet meer bij kan zijn. Henk Kuyt, de branieachtige straatvechter die de krant zestien jaar leidde en die in 2004 overleed.  Herinneringen aan een Zaankanter aan de Waal, en het opmerkelijke verhaal hoe hij mij bij zijn krant binnenloodste.

Door Martin Rep (Als je liever luistert dan leest, dan kan je hier of hieronder terecht)

Hij was een soort Pietje Bell. Een klein mannetje met een grote bek. Hij hield ervan dwars te liggen. Hij kon vechten als een leeuw voor zijn krant, maar even later zijn taken volledig verzaken als hij in privé-beslommeringen verzeild raakte.

Henk Kuyt werd hoofdredacteur van De Gelderlander op dezelfde dag dat ik ging werken op de redactie van de Volkskrant: 1 januari van het omineuze jaar 1984. Het was een onverwachte en snelle benoeming, die van Henk. Zijn voorganger, Frans Hulskorte, was plotseling overleden.

Henk Kuyt. Foto: De Gelderlander

“Dat is raar hoor”, zei hij me. “Zat ik zomaar opeens in het kantoor van de hoofdredacteur, terwijl degene die mij had moeten inwerken, er niet meer was.” Het was mei 1990. We zaten met z’n drieën te lunchen in restaurant Wijmpje aan de Waalkade in Nijmegen, om mijn sollicitatie feestelijk af te ronden: Henk Kuyt, zijn adjunct-hoofdredacteur Bert Ummelen en ik. Ik ging voor Henk werken als chef binnen-/buitenland; chef central desk oftewel ccd in het lingo van De Gelderlander,

Bij de Volkskrant, de linksige, voormalige roomse krant in de Randstad, vonden sommigen het maar raar toen ik mijn overstap naar De Gelderlander, de linksige, voormalige roomse krant in de regio, bekendmaakte. Hoofdredacteur Harry Lockefeer keek me onderzoekend aan toen ik mijn ontslag indiende. “Weet je het zeker?”, vroeg hij, “dat je gaat werken voor die, eh, Kuyt?” Ik kon Harry geruststellen. “Kuyt is net als ik een Zaankanter”, zei ik. “We spreken dezelfde taal, ik kan wel met hem door één deur.”

Ik herinnerde me de allereerste keer dat in Henk Kuyt ontmoette. Dat was in de zomer van 1966. Een paar weken eerder was ik begonnen bij De Zaanlander. Op een avond stapte een kleine knaap het redactielokaal in Koog aan de Zaan binnen. Hij droeg een zwart leren jasje en puntschoenen. Henk was kort tevoren gepromoveerd van de Zaanse redactie naar de centrale redactie in Alkmaar. Hij zou dat jaar nog geregeld langskomen om met zijn ouwe makkers een biertje te drinken. Daarna verloor ik hem uit het oog.

Henk Kuyt (links) bij zijn afscheid van De Gelderlander, met twee van zijn favoriete medewerkers: schrijver Thomas Verbogt (midden) en cartoonist Stefan Verwey. Foto: Frank van Kempen De Gelderlander.

Pas in 1990 zou ik hem terugzien. Na een jaar of zeven bij de eindredactie van de Volkskrant vond ik dat ik aan wat anders toe was. Het werken in de avonddienst, ‘de nacht’, zoals het werd genoemd, was spannend en attractief. Maar de ‘leegloop’ in de dagdienst was vermoeiend. Om negen uur in de trein, kwart over tien, halfelf op de krant. Koffiedrinken, inventariseren wat er de vorige avond was blijven staan en kijken of die kopij nog kon worden opgepoetst, wetend dat de geur van bederf met het uur sterker werd. Om twaalf uur de dagelijkse plenaire vergadering onder leiding van een van de adjuncts. Lunchen. Daarna: wachten op kopij die maar mondjesmaat kwam. Iedere verslaggever wist dat hoe later hij zijn verhaal bij de eindredactie inleverde, hoe minder kans er was dat de tekst werd aangepast.

In vakblad De Journalist las ik een advertentie voor een functie bij De Gelderlander die me op het lijf geschreven leek. Ik reageerde, werd uitgenodigd en had een goed sollicitatiegesprek met de branieachtige Kuyt. We voelden elkaar aan: twee Noord-Hollanders die elkaar ontmoetten in Nijmegen, die op dezelfde manier tegen de krant aankeken en dezelfde achtergrond hadden.

Ik was dan ook heel erg verbaasd toen ik een week na dat gesprek een afwijzende brief kreeg. Woedend scheurde ik hem tot snippers. Maar nog veel verbaasder dan over de afwijzing was ik een paar weken later toen ik op de redactie van de Volkskrant een belletje kreeg van niemand minder dan Henk Kuyt. Het was een buitengewoon curieus telefoontje en ging als volgt.

‘Ja hallo, met Henk Kuyt hier. Hé, hoe is het, jongen? Heb je er al over nagedacht?’

???

‘Hoe bedoel je, een brief? Wat voor brief? Ik weet van geen brief?’

!!!

‘Jongen, ik heb hier vier getuigen om me heen en die kunnen verklaren dat ik hier met een rooie kop van schaamte zit. Hoe kan dit? Jij hebt een afwijzende brief gekregen? Jongen, jij staat nummer één op onze lijst. Dit moet een verschrikkelijke blunder van personeelszaken zijn. Ik ga ze er meteen op aanspreken.’

‘Nee, natuurlijk, het is heel raar. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt, ik snap er geen fluit van. Welke datum staat er op die brief?’

‘Ja, oké, ik hoor van je. Denk erover na! Tot ziens.’

Verwonderd legde ik de telefoon op de haak en keek uit over de Wibautstraat, en naar de krantengebouwen van Trouw en Het Parool aan de overkant. Ik voelde me zeer thuis in dit stukje Amsterdam, waar ik het gevoel had in de eredivisie van de journalistiek te spelen. Maar Kuyt had me opnieuw aan het twijfelen gebracht. Hij had bij mij de juiste snaar getroffen toen hij zei: “Ik denk dat het goed voor je is. En goed voor ons.” Kuyt kon je inspireren en motiveren, het gevoel geven dat je ertoe deed, dat zijn krant ertoe deed. Hij wist precies wat hij wilde met De Gelderlander. Hij had maling aan de reputaties van landelijke dagbladen. Zijn Gelderlander was net zo goed. De beste regionale krant van Nederland, en het eerste katern, met binnen- en buitenland, cultuur en economie, moest dezelfde kwaliteit hebben als de regionale katerns. Hij was een doener. Hij vertelde me trots hoe hij samen met de drukkers met loodzware rondstypen had gesjouwd bij de drukpers toen er problemen waren in de pershal.

Een week na het belletje van Henk zat ik weer in Nijmegen. De sollicitatie was nu zeer snel afgerond en werd beklonken met een lunch in Wijmpje. Het was mooi weer en de Waal stroomde zo ongeveer door de achtertuin. Nijmegen beviel me nu al.

Dat het telefoongesprek één grote leugen was geweest, wist ik toen nog niet.

De periode-Kuyt bij De Gelderlander duurde zestien jaar. In april 2000 diende hij met onmiddellijke ingang zijn ontslag in, omdat de verhouding met de redactie onwerkbaar was geworden. Dat hij een dag later daar alweer spijt als haren op zijn hoofd van had, was tekenend voor zijn impulsieve gedrag. In vakblad De Journalist spuwde hij zijn gal daarover en gaf hij af op collega-hoofdredacteuren, twee adjuncten en zijn directie. “Ik heb een gigantische kater. Ineens zit ik werkloos thuis terwijl ik godverdomme alles voor die krant gedaan heb.”

Inmiddels wist ik alles over de achtergronden van mijn merkwaardig verlopen sollicitatie. Een van de aanwezigen bij het telefoongesprek dat Kuyt in mei 1990 met mij voerde, heeft me er naderhand over ingelicht. Informatie uit de eerste hand dus.

Toen Henk belde, was onder meer een van de adjunct-hoofdredacteuren aanwezig, plus Peter de Jong, het inmiddels overleden hoofd Personeelszaken van de krant. Er was tussen de heren een duidelijk verschil van mening over de kandidaten voor de sleutelfunctie van ccd. Eigenlijk was Kuyt de enige die het niet zo zag zitten met zijn voormalige Zaanlander-collega Rep. Maar het was hem naderhand wel duidelijk geworden dat ik van alle sollicitanten de beste papieren had. Ook Kuyt wilde dat eigenlijk wel toegeven, maar ja – ik had nu eenmaal al een afwijzende beschikking gekregen.

Henk Kuyt was boerenslim, snel denkend, en een straatvechter bovendien. Hij stak een sigaret op, schonk zichzelf een kop koffie in en keek om zich heen. Hij had een idee. Zijn sterkste gave was het manipuleren van de waarheid en nu ging hij van deze gave gebruik maken.

“Als we hem echt willen hebben…”, zei hij langzaam, “dan zeggen we toch gewoon dat het een vergissing was.”

Het hoofd personeelszaken ging rechtop zitten. Enthousiast vulde hij aan: “En als ik de schuld op me neem… Dat staat minder raar dan wanneer de hoofdredactie erop moet terugkomen.’

Het plan was zo brutaal dat het geniaal leek. De hoofdredacteur greep naar de telefoon. “Ik ga gelijk bellen. Wat is zijn telefoonnummer? Ja hallo, met Henk Kuyt hier. Hé, hoe is het, jongen? Heb je er al over nagedacht?”

Lees hier alles wat Martin Rep op Orkaan schreef, of bekijk alle zijn Zaanse Verhalen op zijn eigen website.