Het is het jaar van onze gouden bruiloft. Vijftig jaar geleden gaven we elkaar ons plechtige jawoord in het stadhuis van Zaandam.

De volgende dag gingen we op huwelijksreis. Met de fiets, de trein en de bus naar een rustig plaatsje genaamd Giethoorn. Verslag van een honeymoon uit vervlogen tijden.

Geen Chinees te bekennen, hier in Giethoorn.

Als ik het tegen Dicky gezegd zou hebben, zou ze me verbaasd hebben aangekeken.

“Wat zou een Chinees nou ook hebben te zoeken in Giethoorn?”

Er was een Chin.-Ind. Spec. Rest. in het naburige Steenwijk. Met de bus waren we daar in een kwartiertje. Maar ik kan me niet herinneren dat we daar gegeten hebben, tijdens onze huwelijksreis in die zomer in 1970.

Nu, vijftig jaar later, in het corona-tijdperk, ziet Giethoorn er weer bijna net zo uit als die zomer van toen. Geen Chinees te bekennen. Het parkeerterrein van het dorp is verlaten, geen touringcar meer die de bezoekers uit het Verre Oosten bij tientallen, bij honderden uitspuwt over het Venetië van het Noorden. Misschien wordt het tijd om er weer eens heen te gaan, de laatste keer is al meer dan twintig, misschien meer dan dertig jaar geleden.

Zijn we toen in café Fanfare geweest? Ik weet het niet meer. De dorpskroeg van toen bestaat in ieder geval nog altijd, al heet hij nu ‘Grand Café Fanfare’. Genoemd naar de wereldberoemde film van Bert Haanstra — of was het andersom? Tijdens het toeristenseizoen in 1970 werd de film er een paar keer per week vertoond.

Toeristen waren er ook toen al. Ik had de locatie gevonden dankzij een advertentie in dagblad Trouw toen ik aan het zoeken was naar een passende bestemming voor onze huwelijksreis. Het zou niet onze eerste vakantie samen worden. We waren in 1968 op stap geweest naar Echternach, in het ‘Luxemburgse Klein Zwitserland’. Een jaar later naar de badplaats Rabac op het noordelijke Joegoslavische schiereiland Istrië. Maar voor dergelijke uitspattingen hadden we geen geld meer na onze dure bruiloft, met een diner in het chique restaurant D’Hoop op de Swarte Walvis aan de Zaanse Schans.

Onze mogelijkheden waren beperkt. We hadden geen auto, nog niet eens een rijbewijs. We hadden beiden net een oproep gekregen om volgende maand te verschijnen in café Zaanzicht in Zaandam voor het praktijkexamen. We waren aangewezen op het openbaar vervoer.

Ik las de advertentie voor het huisje in Giethoorn een paar keer door en elke keer kwam de reisbestemming me mooier voor. Ik was nog nooit in Giethoorn geweest, Dicky was er nog nooit geweest. De prijs leek me redelijk. Ik schreef de beheerder aan. Telefoon hadden we nog niet, ik had zojuist een telefoonaansluiting aangevraagd voor onze toekomstige woning aan de Jaspersstraat in Poelenburg. Als verslaggever van De Zaanlander had ik recht op een voorkeursbehandeling, maar het kon toch nog wel een paar maanden duren voor we een nummer zouden krijgen toegewezen. Binnen een paar dagen kreeg ik uit Giethoorn de bevestiging en kon ik het verschuldigde bedrag per postwissel overmaken in het postagentschap aan de Meidoornstraat.

De trouwdag verliep zonder hiaten. Het was prachtig zomerweer. Onze familie en vrienden vulden de trouwzaal in het gemeentehuis van Zaandam. Dominee Cremer hield een mooie preek in de gereformeerde kerk aan de Stationsstraat. Mijn voormalige klasgenoot Ot Louw was druk in de weer met zijn Rolleiflex voor de bruidsreportage. De receptie aan de Zaanse Schans was druk bezocht. Na afloop van de bruiloft werden we met een auto vol geschenken naar de  Jaspersstraat gereden.

De volgende dag pakte Dicky de koffers in.

“Waar gaan we heen?”

“Ja…”

Het werd een huwelijksreis zoals je ze niet meer meemaakt. Met de bus van Poelenburg naar het station. Of gingen we toch op de fiets, reed er al een bus van en naar Poelenburg? Ik heb geen idee meer.

Met de trein naar Amsterdam. Daar overstappen op de trein naar Leeuwarden. Een lange zit, Dicky werd steeds nieuwsgieriger. Uitstappen in Meppel. Overstappen naar Steenwijk.

“Sorry Dick, nog één keer de bus.” In de bus onthulde ik de bestemming, die inmiddels niet meer was te missen. En dan, eindelijk, het huisje. Het zag er schattig uit. Een piepkleine witte hut op zijn eigen eiland. Een kamer, een keukentje, een ladder naar de vliering. En, last but not least: een steiger met een eigen punter.

We waren in de wolken.

Het was slecht weer die week, maar we hadden het geweldig. Als een volleerde gondelier punterde ik door Giethoorn, met vaardige hand stuurde ik onder de bruggen door. We werden heel wat gefotografeerd. Hollanders in een echte punter, dat begon in 1970 al een bezienswaardigheid te worden. Bijna iedereen had toen al een buitenboordmotor aan zijn sloep hangen.


We dronken koffie en een biertje in café Fanfare. De film hadden we al gezien in Flora in Zaandam, dus dat hoefde niet meer. Ze hadden er wel lekkere kroketten. Een week lang behoorden we er tot de stamgasten, tot we genoeg kroketten hadden gehad.

Aan het einde van de week zei ik tegen Dicky: “Ik zou best eens een loempia lusten.”

Ze proestte het uit. “Een loempia, in Giethoorn! Wat een mop. Als we terug zijn in Zaandam kun je er een krijgen.”

Dat hebben we gedaan ook. Het was een geweldige culinaire afsluiting van onze huwelijksreis.