Misschien ben ik eerder door de mand gevallen, maar de eerste keer dat ik het mij herinner was in Schotland.

Mijn oudste zus Josefien is in de zomervakantie jarig. Ik was een jaar of vijf, en zij werd negen of tien.

Onze ouders hadden een donzig hondje met batterijen in zijn kont voor haar gekocht. Het blafte en deed een salto achterover. Magisch vond ik het toen ze het mijn middelste zus en mij drie dagen voor de verjaardag lieten zien.

‘Geheim, hoor!’ drukten mijn vader en moeder ons op ’t hart.

Geheim. Dat ene woordje begon bij mij te broeien. Het hondje was geheim.

Ik zat op de achterbank van onze Peugeot met mijn zussen links en rechts naast me, we sleurden de caravan achter ons aan naar een nieuwe plek om vrienden te maken. Maar het enige waaraan ik kon denken was het bruin-witte hondje dat kon blaffen en dat een salto kon maken.

Het geheim maakte salto’s in mijn hoofd. Achterover, voorover en weer terug. Totdat mijn middelste zus tegen de bijna jarige zei: ‘Wij weten wat je voor je verjaardag krijgt, maar we zeggen het niet.’

‘Nee!’ explodeerde ik, ‘We zeggen niet dat het een hondje is dat salto’s doet!’

Sindsdien ‘weet’ mijn familie dat je beter geen geheim aan mij kan vertellen. Onterecht: we zijn veertig jaar verder en je kan je geheimen met een gerust hart bij me kwijt. Ik vertel niks door. Meestal.

Update: Nooit geweten, maar zus Josefien blijkt het hondje nog altijd te hebben