Nadat ik voor een appel en een ei mijn benen uit het lijf had gelopen in verschillende horecagelegenheden in de Zaanstreek, solliciteerde ik – ik denk in 1989 – bij coffeeshop Moonlight aan de Czarinastraat in Zaandam.

Ik werd aangenomen.

Er werd niet veel van me gevraagd. Zittend op een kruk achter een barretje, speelde ik winkeltje met wat Tupperware-achtige bakjes waarin verschillende zakjes wiet en hasj zaten. Per bakje stond er duidelijk op wat het moest kosten. Daarmee verdiende ik het astronomische bedrag van twaalf gulden en vijftig cent per uur. Dat was andere koek dan de twee gulden vijfendertig die ik achter de balie van Mr Makkie aan de Vermiljoenweg ving.

Van de eigenaar van de coffeeshop weet ik niet veel meer. Hij was verbaasd dat mijn kas en administratie altijd klopte en toen ik na nog geen half jaar mijn ontslag nam, vond hij dat jammer.

De reden om te vertrekken lag voor mij niet in de schimmigheid van de zaak die wordt veroorzaakt door het gespleten gedoogbeleid. De Tupperware-bakjes samen mochten in totaal nooit meer dan een aantal gram bevatten (500?) en de aanvoer van nieuwe handel was illegaal.

Wat ik deed – de verkoop – was legaal, maar voelde kansloos.

De vlammende voornemens van de vaste gasten die mij de eerste weken raakten, over de strijd tegen de maatschappij zoals hij was, de vurige pleidooien over de wereld mooier maken, de betrokkenheid, de dromen, de actiebereidheid, de bloemrijk verwoordde onvrede, de toekomstplannen… na een maandje begon ik te beseffen dat deze altijd opgingen in de rook aan het eind van een joint.

Elke dag stapten vaste bezoekers die de dag ervoor definitief afscheid hadden genomen met de woorden: ‘Dit was echt mijn laatste, je ziet me hier niet meer’, weer over de drempel.

Met het sluiten van de coffeeshop door Zaanstad is daaraan een eind gekomen. Wat ervoor in de plaats komt is afwachten, maar ik hoop dat de gasten een kruk en een plek krijgen om vervolgens de wereld met woorden te verbeteren.