Een kleine man in een uniform, de benen in een lichte spreidstand, de sportschoolarmen over elkaar, en ik dacht dat ik hem zou moeten kennen, al wist ik niet waarvan.

Iemand fluisterde in mijn oor wie het was, maar het lukte me niet deze naam te vereenzelvigen met degene die tegenover mij stond. Onwillekeurig taxeerde ik hem, en ik bedacht dat ik hem wel kon hebben.

Tijdens de receptie na het afscheid van een wederzijdse bekende was ik bij zijn groepje gaan staan, waarin ik iemand kende. Hij zag er helemaal niet eng uit.

De man had me een paar jaar geleden bedreigd via Facebook. Nu heb ik best een dikke huid, maar zijn gerichte haat en de concrete plannen om mij te verdelgen, spoorden me aan om bij de politie te informeren of ik dit serieus moest nemen.

Het antwoord was niet erg geruststellend: het kwam erop neer dat ik mocht bellen – hiephoi! – als er iets was. Er gebeurde niks, de blaffende hond bleek (mij) niet te bijten, maar toch had ik hem laten knabbelen aan mijn geluk.

Iedereen heeft het recht op een mening, en over wat fout is mogen we discussiëren. De ontmoeting met deze man, kwam voort uit de dood van,- en het gedeelde respect voor, een bekende. Het was niet de gelegenheid om hem te bespringen.

Hij weet waarschijnlijk niet dat hij tegenover me stond, en hij is als toetsenbordridder nog steeds actief, vooral tegen alles met kleur. Ik zie het soms voorbijkomen, lees zijn gif, maar de angel lijkt eruit. Misschien moet ik hem eens uitnodigen voor een bakkie en een aai over de bol.

Het is moeilijk om iemand te haten als je koffie met hem drinkt.