Het gonst door Oostzaan. Vorige week kwam mijn man terug van zijn ochtendwandeling in het Twiske. Daar had hij van de roedel gehoord dat de borstenbus in het dorp is.

‘Moet jij ook niet naar de tietenpletter?’ 

De roedel is een groep vijftigplus-dames die samen de hond uitlaat. Soms loopt mijn man een stukje met ze op, en komt hij thuis met een vraag over de tietenpletter. 

‘Ja’, vertelde ik hem, ‘Ik heb net een afspraak gemaakt’. 

Gisteren was ’t zover. Plettertijd. 

Toen ik mijn fiets op slot zette op het plein bij het gemeentehuis, werd ik aangesproken door een wat oudere vrouw. Ouder dan ik nog. Ze was op weg naar de begraafplaats achter de bus. ‘Moet je in dat apparaat?’ Haar gezicht toonde een mengeling van afgrijzen en medelijden. 

Ik wilde vrolijk vertellen dat het een voorrecht is om in een land te leven waarin borstonderzoek zo toegankelijk wordt gemaakt, maar soms is het makkelijker om met de stroom mee te zwemmen. ‘Wat moet dat moet,’ antwoordde ik gelaten. 

En daar kwam het. 

Zij was de 75 gepasseerd en werd al twee jaar niet meer ‘gemarteld’, maar wat wij moesten doorstaan was onmenselijk en onnodig. Het getrek en dat platdrukken zouden mannen niet pikken. En er waren veel betere methodes, maar dat hebben ‘ze’ niet voor vrouwen over, want vrouwen pikken het toch wel. “We moeten gewoon meer klagen!” stelde ze. 

Ik gaf haar gelijk, en veegde met iets minder vrolijke dankbaarheid mijn voeten aan de deurmat met het kleurige Bevolkingsonderzoek-logo. 

De bus leek nog altijd ingericht op corona. Tenminste, voor de medewerkers. Ik nam, samen met de andere beborste vijftigplussers plaats in een krap halletje waarin we aankeken tegen drie deuren met daarop de tekst dat niemand aansprakelijk is voor verloren spullen. De receptie werd door een groot plastic scherm afgescheiden en de papieren en m’n legitimatie moesten door een piepkleine spleet naar een medewerkster geschoven worden. Er klonk blikkerige muziek die leek te zijn afgestemd op de hoogtijdagen van vijftiger (Tears For Fears. Shout. Shout. Let it all out). 

De naam van een dame naast me bleek niet te kloppen. Ze was al een tijdje gescheiden, maar haar meisjesnaam lijkt niet meer door te komen bij de instanties. Gelukkig mocht ze toch door via deur nummer 1. Ook bij mij werd het even spannend. Ik werd opgeroepen als Mevrouw Krul. Dat is geen slechte naam, maar ook niet iets waarin ik mezelf herkende. Mijn man heet Krol. Krul bleek toch Krol en dat bracht me in de kamer achter deur nummer 2.

Geroutineerd vertelde een medewerkster dat ik mijn haar vast moest doen en de bovenkleding uit diende te trekken. Ze zette me vier keer in positie. Twee verschillende fotostandpunten per stuks borst. Van bovenaf en van opzij. ‘Schouders laten zakken, borstbeen naar voren. Nu trek ik eraan.’ De platen van het röntgenapparaat drukten m’n borst zo plat als maar kan. ‘Adem inhouden’. En klik. 

Het pletten en trekken voelde onprettig, maar het duurde niet lang. “Dat viel me mee”, floepte ik eruit. Toen dacht ik aan de woorden van de dame op het plein: “We moeten gewoon meer klagen!”

“Maar fijn is anders”, gooide ik er snel achteraan. 

Nu is het wachten op de uitslag. Je hoort me niet klagen, maar veertien dagen is best lang. 


Liever luisteren?