Karpers (of snoeken, daar wil ik vanaf zijn) paaien, pa en ma zwaan komen langs met jongeren die zo groot zijn als eenden, meeuwen hengelen kleine visjes naar boven, meerkoeten halen eten voor hun kroost, en kikkers zingen om hun dril te vieren.

Het is een feest om aan de sloot te wonen.

Gisteravond, tijdens het avondeten achter het huis, was ik er getuige van dat een reiger een pulletje opvrat. Het is een naar gezicht, maar dat is de natuur. Mijn kipfiletje smaakte er niet minder door, en ik sliep vannacht prima.

Hoe anders was dat toen met Michael.

Het is nu drie jaar geleden. Michael was er een van twaalf. Misschien kwam het omdat ik hem voor het eerst zag op het magische moment dat de zon van geel overgaat in oranje, maar hij zwom achterwaarts mijn hart in en ging niet meer weg.

Hij was mooi. Met slimme, alerte oogjes en een snavel die aan de voorkant omhoog golfde in een glimlach. Zijn schrale nekje ondersteunde het wiebelige waterhoofd, en verbond het aan de rest van zijn onke lijf. Het gele dons leek verkeerd verdeeld, zijn vleugels waren te kort en… hij zwom alleen maar achteruit.

Mijn zoon vond hem cool: ‘Hij doet de moonwalk.’

Steeds als zijn moeder aankwam met weer een kind minder, waren we opgelucht als we hem achteruit smooth zijn moves zagen maken. Het moment dat moeder-eend zonder onze ster verscheen, weet ik als de dag van gister.

Vrolijk kwakend eiste ze haar brood, met de twee die over waren dicht in haar buurt. Ze waren ook donzig en lief. Maar ze zwommen vooruit. En ze hadden geen naam.

Van het beeld van Michael, die glimlachend achteruit de opengesperde bek van een snoek binnenzwemt kan ik nog altijd wakker schrikken.

Cartoon van Martin van Zeelt.