Zaanstad heeft een totaal verbod op messen en andere ‘gevaarlijke voorwerpen’ voor een jaar in de hele gemeente afgekondigd.

Chiem Peters, strafrechtadvocaat in Zaandam bij Bouwman Roodveldt Kapinga Strafrechtadvocaten, zet bij deze maatregel ‘enkele juridische kanttekeningen’: kan dat wel en hoe proportioneel en effectief is het?

Sinds 23 oktober geldt in de gemeente Zaanstad een verbod voor het bezit van “messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt”. Met deze lokaal geldende regeling krijgen de politie en de gemeente een nieuw wapen in een al langer durende strijd tegen messen- en wapenproblematiek onder jongeren in de Zaanstreek.Het verbod lijkt daarmee een directe reactie op gewelddadige incidenten tussen (groepen) jongeren in Zaanstad. Burgemeester Hamming zegt daarover dat hij wapens en geweld uit de gemeente wil verbannen: “De afgelopen jaren zijn er te veel geweldsincidenten geweest met soms tragische gevolgen”.

Wat mag de politie nu wel, wat zij eerst nog niet mocht?

Op grond van de Wet Wapens en Munitie bestaat immers al de mogelijkheid om de wapens die daarin strafbaar zijn gesteld in beslag te nemen. Met deze nieuwe maatregel is het voor de politie daarnaast ook mogelijk om andere ‘gewone’ voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt (denk aan hockeysticks, gereedschap, stokken etc.) in beslag te nemen. Daarbij kan de burgemeester een bestuurlijke dwangsom (lees: een boete) van maximaal 2500,- opleggen.

Het is overigens niet zo dat een agent met dit verbod in de hand spontaan op Zaanse inwoners kan afstappen met de vraag: “Heeft u vandaag nog gevaarlijke voorwerpen bij u?” Wel zal de politie zogenaamde preventieve fouilleringsacties op touw gaan zetten. Waar de nieuwe maatregel vanuit het gezichtspunt van de burgemeester begrijpelijk is (geen enkele burgemeester ziet graag dat een jongere in zijn gemeente slachtoffer wordt van een steekpartij), roept het verbod vanuit juridisch oogpunt vragen op.

Mag de gemeente dit verbod wel uitvaardigen?

Het is ten eerste nog maar zeer de vraag of de gemeente een dergelijk verbod überhaupt mág uitvaardigen. Dat heeft te maken met de ingewikkelde staatsrechtelijke verhouding tussen de gemeente en de wetgever in Den Haag (de Eerste en Tweede Kamer). Simpel gezegd komt het erop neer dat alleen de wetgever hierover mag beslissen en dat de gemeente niet bevoegd is om meer te verbieden dan in de Wet Wapens en Munitie verboden is. De gedachte daarachter is dat te veel regionale verschillen vanuit het idee van effectieve en efficiënte handhaving niet wenselijk zijn. Van belang is dat het Openbaar Ministerie zich begin dit jaar in ieder geval nog op het standpunt stelde dat het inderdaad niet aan gemeenten is om dit soort verdergaande verboden uit te vaardigen.

Dat is ook wel logisch omdat het niet wenselijk is dat in een bepaalde gemeente strengere regels gelden dan in de rest van het land. Een knelpunt is de duur van het verbod en het feit dat het verbod voor de gehele gemeente geldt. In bepaalde gevallen kan de gemeente in een zeer tijdelijke maatregel (bijvoorbeeld rond voetbalwedstrijden of festiviteiten) regels stellen en verboden uitvaardigen. Dit verbod geldt voor veel langer.

Welke voorwerpen vallen onder welke omstandigheden onder het verbod?

Daarnaast valt op dat het verbod vaag geformuleerd is. Daardoor is onduidelijk hoe ruim het verbod nu eigenlijk geïnterpreteerd moet worden. Zoals gezegd, de lokale regelgeving in Zaanstad verbiedt het bezit van “messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt”. Dat roept al de vraag op: “welke voorwerpen kunnen allemaal als wapen worden gebruikt?”.

Volgens de burgemeester vallen “de timmerman die gereedschap bij zich draagt, de slager die met slagersmessen werkt en winkels die aardappelschilmesjes verkopen” in ieder geval niet onder de werking van het verbod. Hoe valt het verbod uit voor Zaanse inwoners met een nagelschaartje, een schilmesje voor een appeltje bij de lunch of breipennen in hun jaszak of handtas? Strikt genomen vallen die situaties onder het nieuwe verbod.

Het is natuurlijk begrijpelijk dat de burgemeester graag een gemakkelijk middel tot zijn beschikking heeft om in te zetten tegen de problematiek onder Zaanse jongeren, maar dat zou wat mij betreft niet mogen betekenen dat het voor de normale burger onduidelijk wordt wat op dit gebied nu wel of niet meer mag.

Is het verbod wel proportioneel en niet te ruim? Is een verbod wel een oplossing?

Het is een bekend juridisch beginsel dat dit soort verboden ‘proportioneel’ moeten zijn. Het is vanuit die gedachte ook de vraag of het verbod überhaupt niet te ruim is. Is het wel nodig om het verbod uit te vaardigen voor de gehele gemeente of zou het ook mogelijk zijn om bepaalde risicogebieden aan te wijzen? Zou het verbod niet beperkt kunnen worden tot de leeftijdscategorieën die de burgemeester beoogt aan te pakken met het verbod? Dit zijn nog losse eindjes.

Het is daarnaast de vraag of het verbod wel tot de beoogde effectiviteit kan leiden. Die vraag is nog belangrijker als je beseft dat het preventief fouilleren onvermijdelijk gepaard gaat met inbreuken op de privacy en de lichamelijke integriteit. Zo wees de ombudsman eerder op de gevoeligheden bij preventief fouilleren.

Ook etnisch profileren ligt op de loer. Toch kan de maatregel gerechtvaardigd zijn, maar naar mijn idee slechts als het verbod ook echt een bijdrage levert aan een oplossing voor het probleem. Vanuit dat idee is het misschien veelzeggend dat enkele uren na het ingaan van het messenverbod alweer een 16-jarige maaltijdbezorger is geslagen en neergestoken door drie jongens.

Jan Dirk de Jong, lector aanpak jeugdcriminaliteit aan de Hogeschool Leiden, wees er eerder in de NRC [link achter betaalmuur] op dat het verbod ook een averechtse werking kan hebben: “Door alle aandacht kan een angstbeeld ontstaan dat het gevaarlijk is op straat, waardoor jongeren kunnen gaan denken: misschien moet ik een mes meenemen voor mijn veiligheid”.

Het is mijn ervaring dat dit soort jongeren zich in het algemeen niet laat weerhouden door een dergelijk verbod en erg creatief is in het omzeilen ervan.

De bestuurlijke – forse – boete zal in de praktijk bij de ouders van minderjarige overtreders terecht komen. De vraag is of daarvan voldoende effect zal uitgaan. Al met al is mijn conclusie dat het idee achter dit verbod – gezien de incidenten van de afgelopen tijd – niet onbegrijpelijk is. Of het verbod ook daadwerkelijk juridisch stand kan houden en of het ook daadwerkelijk een bijdrage zal leveren aan een oplossing zal de toekomst moeten uitwijzen. Vaststaat dat het verbod voor de nodige discussie in de rechtszaal zal gaan zorgen.