Als invasieve exoot ben ik ooit naar de verkeersluwe Dorpsstraat gemigreerd. Na de eerste overnachting maakte ik kennis met de buren en vroeg wat we moesten doen om echte Assendelvers te worden. Het antwoord was helder: zwaaien naar alles wat beweegt en naar de kermis gaan.

Dat zwaaien is inmiddels verdwenen, de stoet van onbekende ZZP’ers die voor de deur staat, nodigt er niet toe uit, en de kermis is met het sluiten van het Wapen van de agenda verdwenen.

Wat overblijft, is het gegeven dat als je over natuur in Assendelft spreekt, het woord ‘De Hel’ snel boven komt borrelen. Niet omdat je dan in een donkere kelder belandt als je je bord niet leegeet, maar omdat de Bullebak uit de Hel je anders komt halen. 

En dat was geen loze dreiging, want de Hel ligt hier echt: het natte deel van het Noorderveen achter de Watertoren. De drogere delen worden de ‘nersie’ genoemd, wat in oudhollands zoveel betekent als ‘ongelukkig land’. En hoewel je daar sowieso in belandt als je lang genoeg in Assendelft woont, heb ik toch maar even het Noorderveen gegoogeld. Dat leverde een prachtige reisbeschrijving op van ene M. Kramer uit 1905 (natuurtijdschriften.nl).

Hij schrijft:

‘Daar is dat land van water en slappe grond, daar heerschte hij oppermachtig, de bullebak die vermetele kinderen aan de beenen trok en meevoerde naar zijn donker rijk op den diepe, modderige bodem.’

Foto/tekening van M. Kramer uit “de Hel” (1905)

Lef is het enkelvoud van leven, dus trok ik mijn Zaanse stiefels aan en ging het gebied in, vooral om te kijken of de provinciale natuurdoelen daar wel gehaald worden. Aanvankelijk viel het mee, maar al snel moest ik een slootje oversteken waar een strijd woedt tussen de polderliaan (Akkerwinde) en de rietrimboe. Die twee vechten om de macht; de rietverwurging is dagelijkse kost voor de slingerende pispotten. Het tekent dat Convolvulus aan de winnende hand is in deze Assendelftse negorij. 

Bij de eerste sloot waande ik me Orpheus die de Styx moest oversteken. Maar je moet dóór, want de mooiste dingen zijn tijdelijk—de waterspitsmuizen snerpen langs de grasrijke oevers en lachen je uit.

Die mix van riet en winde stond er honderd jaar geleden ook al, maar toen werd er nog gemaaid en afgevoerd naar de bollenboeren, die het gebruikten als stalstrooisel. Koeien waar je toen nog overheen kon kijken qua formaat.

De tweede sloot kom ik niet helemaal droog over. In het olifantengras wacht ik vergeefs op de bullebak, terwijl mijn laarzen vollopen. Wel hoor ik de koekoek en vang ik met mijn netje een bittervoorn en een kleine modderkruiper. Die modderkruipers zijn de bodes van de bullebak, dus… ik ben gezien.

Ook de egelskop en het duitleaf (kikkerbeet) van weleer staan er nog. Mooi dat sommige dingen herinneren aan 1905. De fascinatie van M. Kramer begrijp ik: hier is geen horizon zoals in de grazige, vlakke “grasfaltse” weiden. Gelukkig zie ik geen waterscheerling—de giftigste plant van Nederland—en ook de kalmoes, die ik waardeer als Beerenburg-kruid, ontbreekt. 

Over het door de provincie gewenste lepelblad zegt Kramer in 1905 al: ‘die komt in grootte hoeveelheden voor maar hoort hier niet thuis’. Zelfs Heukels vond dat. Vreemd dat dit nu als natuurdoel geldt, terwijl het gebied slechts één hectare Natura 2000 is. Shifting baselines voor de kenners. Ik noem het trauma-porno van beleidsmakers die vanuit hun wenswater beelden genereren. Of zoals Schopenhauer zei:

‘Altijd begeren, hatend wat is en willend wat wordt.’

Zonnedauw en heide (Erica tetralix) heb ik niet gezien. Met volgelopen laarzen is het slecht stiefelen op deze zompige akkers nabij de Hel. De orchideeën die er in 1905 nog niet waren maar in de jaren tachtig wel, dankzij stadsecoloog B. Korf, ontbreken. Maar goed: ik ben meer een dierenman en wars van de watjescultuur die met een botdroge mening de natuur oplaadt. Liever samen, voor ons eigen.

Bij de Hel horen ook de Bats from Hell, en die zijn er ook. Met een batdetector hoorde ik ze in de schemer. Ik dank meneer M. Kramer voor zijn reisbeschrijving, vol dialecten en gesprekken met vissers, boeren en rietmaaiers. Daaraan hecht ik meer waarde dan aan de “instandhoudingsdoelen” van de provincie. Die doelen zijn gebaseerd op aannames, terwijl het gebied zichzelf ordent. Natuur is overal; het milieu selecteert.

Bij de inlaat vanuit de Nauernasche Vaart ving ik trouwens een ‘Zuiderzeekrabbetje’—een teken dat er ergens nog brak water is, en misschien zoekt hij wel de brakkige broer van de bullebak.

Geen wonder dat niemand naar de Hel gaat, en wat mij betreft houden we dat zo. Zelfordening is de beste garantie voor natuur. Mocht je je toch niet laten weerhouden, geef dan even een seintje aan Staatsbosbeheer als je het riethennenland ingaat, mét tijdstip, want zoals M. Kramer al schreef:

‘Het is alsof de adem veeler eeuwen u hier omzweeft.’

en

‘Trap het gras niet plat, anders krijgt ge den veenboer op uw dak.’

Om over de bullebak maar te zwijgen. Maar… de overwinning is voor wie volhardt.


Lees ook: Provincie koopt ruige rimboe in Noorderveen, Assendelft

Door: Hans Roodzand, Aquatisch ecoloog. De foto boven is van Pascal Fielmich.