Vandaag exact 100 jaar geleden vierden de mannen van hun

Dat deden ze op de heerlijke openheid van De Burcht, het plein dat toen nog niet met vernauwende bebouwing of uitgraving ten bate van een ‘scheepswerf’ bedreigd werd.

Per ongeluk, al speurend in het krantenarchief van Delpher, stuitten wij op een pareltje. Het gaat om de beschrijving van de dag door ‘een speciale verslaggever’ die het optekende voor De Telegraaf. Met liefde nemen we het hier 1:1 over. Waar mogelijk hebben we passende beelden uit het gemeentearchief van Zaanstad toegevoegd.

HET BRANDWEERFEEST TE ZAANDAM.
EEN DRAMATISCH EINDE.
Twee Amsterdamse brandwachten gewond.

ZAANDAM, 14 Juni 1919
(Van onzen speciale verslaggever)

Er is geen stad in Nederland, die zoo brandgevaarlijk is als Zaandam. Zij is even berucht geworden om haar branden als Enschede en in den laatsten tijd Raamsdonksveer. Op school kregen we reeds te horen, dat er tal van houten hulzen zijn en dat het er krioelt van houtzagerijen en houtschaverijen.

Dat in zulk een stad de brandweer een speciale plaats inneemt, is niet te verwonderen. En zij heeft die weten te behouden, niettegenstaande er de laatste jaren, toen de industrie ten gevolge van den oorlogstoestand niet op volle kracht werkte, weinig voor haar te doen viel. De statistiek zegt, dat er in 1915 15 keer handelend moest worden opgetreden en in 1916 19 maal. Dat is niet veel. Maar er zijn jaren geweest, dat we in Amsterdam de gloed konden zien, als een fabriek of bonthandel in vlammen opging. Dan kwam de Zaandamse brandweer in actie en werkte dapper met haar motorspuitjes, tot de vlammen geweken waren.

HET MATERIEEL.

Ja, Amsterdammers, Zaandam bezit motorspuiten! Liefst elf!

Eigenaardig, dat Zaandam wel motorspuiten, op den kop heeft kunnen tikken, terwijl men in Amsterdam alsmaar confereert, correspondeert en ten slotte desespereert aan de komst dezer motorische pompmachientjes. Zaandam bezit, zoals we reeds zeiden, elf motorspuiten. Daarvan zijn het eigendom der gemeente vijf spuiten, met de hand voortgeduwd van 300 Liters per minuut, een van 1500 Liter en een van 500 Liter. Beiden bespannen, een motorboot der gemeentereiniging, voorzien van een brandpompinstallatie, twee bespannen motorspuiten der Vrijwillige Brandweer van 500 en 300 Liter, benevens een drijvende brandspuit, die in tijd van nood eveneens door manschappen der vrijwillige brigade bediend wordt.

De Vrijwillige Brandweer gaf in 1910 het voorbeeld, door een motorspuit bij de firma van der Ploeg te bestellen, later gevolgd door een tweede. De gemeentelijke brandweer volgde en schafte ongeveer alle handspuiten af. De motorische waterlevering der gemeente-brandweer en der vrijwillige, bedraagt thans samen 5100 Liters per minuut, een hoeveelheid, die weleens nodig is gebleken voor een zware Zaanse brand.

Bovendien beschikt de gemeentelijke brandweer over de waterleiding, waarvan de druk bij brand opgevoerd wordt.

De beide vrijwillige spuiten staan in een gebouwtje achter de lagere school aan de Westzijde. De machines, die bij ons bezoek juist naar buiten werden gereden, blonken en glommen je tegemoet, dat ’t een lust was. De kleinste van de twee draagt de lieflijke bijnaam van „het Kind”. Zij wordt door één paard getrokken en levert 300 Liter per minuut onder een druk van 6 atmosferen. Sinds 1913 is ze in dienst. Nummer 2 hoeft een capaciteit van 500 Liter onder 4,5 atmosferen druk, zij wordt door twee paarden getrokken en viert dit jaar haar 10-jarig jubileum.

De samenwerking tussen de beide Zaansche brandweren, zo heeft de gemoedelijke commandant der vrijwilligers ons verteld, laat niets te wenschen over. Er is een gezonde concurrentie om nummer één bij den brand te zijn. Dan ontstaan races, die slechts in het belang van een spoedige blussing kunnen zijn. Bovendien houdt dat de animo erin. Onnodig te zeggen, dat de bespanningsvoertuigen der V. B., zoals de „vrijwilligen” in de wandeling genoemd wordt, meestal het eerst, ter plaatse zijn. Het opperbevel berust echter in handen van den heer Stam, commandant der gemeentelijke brandweer.

Vroeger ging het niet steeds zoo vriendschappelijk toe en bij de komst, der eerste vrijwillige-motorspuit is het gebeurd, dat de gemeentelijke brandweerlui, op de slangen gingen staan. Dergelijke protesten behoren thans echter tot het verleden. Is het materieel en de vaardigheid van het corps boven allen lof verheven. Anders is dat met het alarmsysteem, Dit is nog lichtelijk ouderwets. Breekt ergens een brand uit, dan worden de beide commandanten gewaarschuwd. Deze wekken weer hun brandweerlieden in de buurt, die op hun beurt weer andere kameraden wakker maken. Dan worden de paarden van den stalhouder gehaald en ten slotte rukken beide voertuigen uit. Het behoeft geen betoog, dat hier heel wat tijd mee verloren gaat. Kostbare tijd zelfs, want de eerste minuten bij een brand zijn steeds kostbaar. Alleen bij een grote brand worden de kerkklokken geluid. De commandant der vrijwilligers heeft, zo bleek ons bij het onderhoud, dat we met hem hadden, twee idealen. Het eerste is een beter alarmsysteem, het tweede een autospuit. Hopen we voor hem, dat deze idealen spoedig verwezenlijkt zullen worden, tot meerdere glorie der vrijwilligers-brigade.

DE WEDSTRIJDEN

Een grote mensenmenigte had zich gistermiddag op en om de Burcht achter het stadhuis verzameld ten einde getuige te zijn van de successen, die de Zaandamsche brandweer zou boeken.

Het kolenveld was afgezet door middel van dikke touwen, die de Zaansche jeugd prachtig de gelegenheid gaven er onderdoor te kruipen of er overheen te springen. Terwijl het aantal kijkers nog aanwies, werd in „Het Wapen van Amsterdam” een korte bijeenkomst gehouden, waar de sympathieke commandant der Vrijwillige Brandweer, de heer van Doesburgh, gehuldigd werd en waar de heer G. J. Honig, oudheidkundige, een uiteenzetting gaf van de ontwikkeling van het Zaansche brandbluschwezen.

Tal van brandweren waren vertegenwoordigd. Zo bemerkten we daar onder andere de hoofdbrandmeesters der Amsterdamsche brandweer, R. Boele JR. en M. Brunet de Rochebrune, die beiden zitting hadden in de Jury; de staf der Haarlemsche brandweer, vertegenwoordigd door commandant v. d. Steur en zijn adjudanten; commandant Stam der Leidsche brandweer en vertegenwoordigers uit Den Haag, Rotterdam en tal van andere plaatsen, die te veel zijn om op te noemen.

Om twee uur reden de eerste Zaandamsche spuiten naar het terrein; eerst de beide bespannen motorvoertuigen der V. B., die getooid waren met bloemen en kransen, dan de motorspuitjes der gemeente, die getrokken werden door luide hé, ho! roepende spuitgasten en ten slotte de beide bespannen gemeentelijke spuiten, die onder heftig belgerinkel de aandacht en bewondering der nieuwsgierige kijkers vroegen. Alles werd op een rij geplaatst en toen het muziekkorps der Amsterdamsche brandweer onder leiding van zijn dirigent, den heer Franke, het sintelveld was opgemarcheerd, nam de inspectie een aanvang. Blinkend en schitterend in het zonlicht, staan de spuitjes op een rij. Eerst de bespannen wagens, dan de kleine, parmantige motorspuitjes, die zowaar nog van een grote bel voorzien zijn. Er is heel wat werk aan besteed; nergens ontbreekt een verfje en petroleum en poetskatoen hebben wonderen verricht. Daaromheen dromt een dooréén wriemelende massa in de meest fantastische uniformen. De Amsterdamsche hoofdbrandmeesters met hun gouden helmen, de Rotterdamsche brandmeesters met hun groene linten om den hoed en hun witgroene insignes, de Hagenaars met hun zilveren montuur en ten slotte de Zaandammers met hun… Ja, hoe zal ik dat uitduiden?

Het is een zeer ingewikkelde kwestie en ik geloof niet dat, percentsgewijs het Nederlandsche leger zoveel verscheidenheid biedt. Ik tracht het raadsel op te lossen. Die mensen met die helmen behoren zeker tot de gemeentelijke brandweer; die met de petten tot do vrijwilligers. Maar die kerels met die blauwe jekkers dan? En die met die oliejassen? Ik geef ’t op.

Maar daar komt eensklaps een brandweerman met een helm èn een blauwen jekker. Hij loopt snel het veld over en sleept achter zich aan zowaar een klein kanon! Ik tracht uit te vinden, wat een brandweerman met een kanon moet doen. Op een drafje komt hij over het terrein aanzetten, met het slingerende en hobbelende kanonnetje achter zich. Opeens komt hij op me af rennen:

  • Hé, saluut!
  • Boujour van der Stad!
  • Van der Stad?
  • Avis, bedoel ik
  • Zo heet ik ook niet.
  • Nou, Duyvisz dan!
  • Je kletst. Weet Je niet meer, wie die vier goals gemaakt heeft, toen we jullie met 5-1 klopten?
  • O, ja, Buys, hoe kon ik het ver…
  • Je bent gek.
  • Er is nog één mogelijkheid, antwoordde ik. En die is, dat je Sabel of Kamphuys heet.
  • Ik heet Amons!
Willy Amons, tweede van links met klein kanon.

Amons! Welke Zaandammer heet nou niet v. d. Stad, Duyvisz, Avis, Sabel of Buys! Ik geloofde hem en vroeg:

  • Waartoe dient dat kanon? Wil het publiek niet achteruit?
  • Het is om het sein van uitmikken te geven en ik ben ermee belast, zei hij, op de zakken van zijn uniform wijzende, die uitpuilden van de losse patronen.
  • Bij welke spuit hoor Je?
  • Bij de motorboot der gemeentereiniging, antwoordde hij trots wijzende op een vaartuig, dat dient om de faeces weg te pompen, doch in tijd van nood als brandspuit kan optreden. — Ben je voor vast op die boot of werk je er alleen mee, als er brand is?
  • Loop naar de maan, zei hij hartgrondig en sukkelde verder met zijn kanon. Later attaqueerde ik hem weer, toen hij met zijn vuurwapen een kudde van twaalf meisjes op den loop deed gaan.
  • Ik begrijp niks van die uniformen.
  • Zal ik je vertellen. Zie je die mensen met die helmen met V. B. erop? Dat zijn leden der vrijwilligerscompany. En die mannen met die helmen met niks er op zijn vrijwilligers der gemeentebrandweer. En zie je die kerels met die oliejassen en die blauwe petten? Dat zijn mensen van de 500 Liter-spuit.
  • En die echte brandweerlui, die er van boven net uitzien als Amsterdammers, maar voor de rest net als postbeambten?
  • Dat zijn vrijwilligers van de 1500 Liter-spuit.

Hij zei het alsof het vanzelf sprak.

De wedstrijden namen hierna een aanvang. Eerst moesten de vijf 300 Liter-motorspuiten haar best doen het eerst door dichtgeplakte hoepels heen te spuiten, die op een stellage bevestigd waren.

Een stoot op den brandhoorn, een schot uit het bewuste kanon en in vollen draf trokken de bemanningen haar spuitjes naar de waterkant. Slangen werden in grote haast uitgelegd, witte linten over de zwarten stoffige sintelgrond; de motoren worden aangezet, dan even een kort maar krachtig tjoek, tjoek, tjoek der machines en spoedig knappert en spettert de eerste waterstraal uit het mondstuk van spuit 6. Van een boogje wordt de waterstraal recht en een paar seconden later scheurt hij het papier van de hoepel stuk, onder gejuich van het publiek. De wind neemt het papier op en doet het naar het publiek buiten het terrein dwarrelen.

Het getuf is thans algemeen; nijdig tikken de motoren en straal na straal komt in actie. Spoedig zijn alle vijf hoepels doorboord. Hetzelfde herhaalt zich een ogenblik later met twee keurige handspuiten, waarvan de bemanning snel de hefboom op on neer beweegt. Achtereenvolgens vragen de 500 Liter en de 1500 Liter bespannen gemeentespuiten de aandacht van het publiek. De Amsterdamse muziek houdt ondertussen het publiek prettig bezig en alles stroomt naar de tent, als kapelmeester Franke een eigen compositie, „de Amsterdamsche brandweermarsch” ten gehore brengt. In dit stuk wisselen schel en claxon elkaar af en werd het stampen der stoomspuitcilinders op bedrieglijke wijze nagebootst. Ja, de Amsterdamse muziek “heeft voor een niet ‘gering gedeelte bijgedragen tot het slagen van dit brandweerfeest. Dan begint tegen een uur of vier de gemeentereinigingsboot te werken.

HET EINDE VAN HET FEEST

Zij zal zowat vijf minuten gewerkt hebben, als eensklaps de kreet Brand! Brand! over het veld weerklinkt. Enkele brandwachten lachen, om, zoals ze denken, die goede mop. Maar hardnekkiger en luider dan tevoren, klinkt ’t weer: Brand! Brand! Handen strekken zich uit naar de overzijde, naar de horizon, waar een zware rookwolk omhoogstijgt. Langzaam drijft de zwarte kolom op de wind; onderaan wordt de rook ten gevolge van de hitte snel omhooggestuwd. ’t Is werkelijk brand! Sensationeel, een brand tijdens een brandweerfeest.

Daar komen reeds mannen op de fiets en zij brengen de noodlottige tijding: Zware brand in polder VI!

De commandanten Stam, van Doesburgh en de onderbrandmeesters steken een ogenblik de hoofden bijeen.

Brand! Brand! klinkt het in de verte uit de menigte, die op de Zaanbrug staat.

Er wordt geaarzeld. Onbegrijpelijk. Dan klinkt het doffe belgeluid en het getrappel van paarden. Het is de kleine bespannen gemeentelijke spuit die over de brug dreunt Zij wordt gevolgd door een klein motorspuitje, dat door mannen getrokken wordt. Honderden en nog eens honderden verlaten het terrein, de spuiten achterna. Het is een Exodus naar polder VI.

Ga je mee? schreeuwt m’n Zaandamse vriend mij toe, het touw van de faeces-motorspuit losmakende.

Nooit! roep ik terug.

En in gezelschap van den staf der Haarlemsche brandweer, rennen we dapper achter twee kleine motorspuitjes aan. De bewoners van den dijk staan allen voor hun huizen en kijken met onverholen bewondering naar de mannen, die de spuiten trekken. Ze hebben het touw over den schouder en de brede kaken op elkaar geklemd. Het zweet loopt met straaltjes onder de helmen en petten uit. Hun ogen staren onafgebroken voor zich uit. Onverzettelijk trekken zij hun 300 Literspuitjes door kuilen en over bruggen.

Hé, hó! zo klinkt hun geroep.

En dof rinkelt de bel, die naast de benzinetank als waanzinnig heen en weer zweeft. Vooruit! Op zij! Plaats voor de brandweer! Laat die kerels er toch door! Uit den weg met die fietsen! Ruimte voor de Zaandamse brigade!

Het tempo vermindert niet. De kerels klemmen hun tanden op elkaar. Ratelend botst de kar over een bruggetje en eens zo snel dreunt zij de bocht om en springt bij de spoordijk omhoog. Dan passeert ons de auto der Amsterdamse brandweer. Gracieus glijdt hij over de kronkelige dijk en de zon blinkert fel op de goudgemonteerde helmen der hoofdbrandmeesters. Weer een voertuig, een coupétje op gummibanden met commandant Stam; een ander „bakkie” met den heer Van Doesburgh.

Dan de kleine spuit der Vrijwilligers ‘het Kind’. Een vlug paardje trekt ferm de spuit, die zwaarbeladen is met gehelmde manschappen. De Avissen! De Duyviszen! De Van der Stads! De Kamphuijzen! Ze hebben plezier, roken sigaretten en wuiven met hun helmen. In pijlsnelle vaart gaat het naar de brand, die in hevigheid moet zijn toegenomen, daar de rookpluim zwaarder wordt.

Dan zijn we er, na een ren van een halfuur.

Een ontzaglijke mensenmassa omringt het huis. Een boerenhofstede, kapitaal gebouw met hooiberg en hoge schoorsteen. De motorboot is reeds in actie. Maar er valt niets meer te redden. Alles is weggebrand; slechts een paar muren en de schoorsteen staan nog.

HET ONGELUK

Alles is vertegenwoordigd: de Zaandamse brigades, veel Amsterdamse brandwachten, de Hagenaars, de Rotterdammers en de Haarlemmers. De Amsterdammers willen meehelpen; hun handen jeuken. Eensklaps snerpt een waarschuwende kreet door de lucht: Pas op!

Het is te laat. De schoorsteen is met een zware dreun gevallen. Dan ziet men het puin bewegen; men schiet toe en haalt er twee Amsterdamse brandwachten onderuit. Het zijn Hoevers, de hoofdwacht Prinsengracht, en Van den Berg, de hoofdwacht De Ruyterkade. Eerstgenoemde is ernstig gewond en het bloed vloeit uit enkele zware hoofdwonden. Ondersteund door hoofdbrandmeester Boele loopt hij langzaam naar de Amsterdamse commandantsauto. Ook Van den Berg is er ogenschijnlijk slecht aan toe. Het schijnt bij hem echter meer de schrik te zijn, die zijn invloed doet gelden.

De Cadillac-wagen brengt de beide mannen naar de hoofdstad terug.

Spoedig zijn de resten van de boerderij, waarvan de bewoner Splunter heet, geblust.

Het ongeval heeft de ware feestvreugde, althans voorlopig, weggevaagd. De demonstraties worden niet meer hervat, zodat de Vrijwillige Brandweer haar kunsten niet kan vertonen.

Des avonds worden de prijzen uitgereikt en keerde de vrolijkheid terug.

Een onaangenaam einde van een mooie dag. Enfin, zulke tegenslagen overkomt de brandweer meermalen.

Toen ik later met den trein de boerderij passeerde, gaf het bootje met de vrijwilligers nog dapper water op de puinhopen der boerderij en wemelde het in de polder van gehelmde V. B.’ers.

J.C.E.S.