Na lange tijd zal ik weer eens wat schrijven. Niet dat ik denk dat deze berichten jullie eerder bereiken dan ikzelf, maar omdat ik anders de helft vergeet. Erg rustig schrijf ik niet, want de ‘Jabo’s’ (jachtbommenwerpers) brommen doorlopend boven het dorp. Verder het artillerievuur van het front, dat hier ongeveer 8 km vandaan is.
Zo begint Jacob Hille (dan 23 jaar) op 25 maart 1945 een dagboek over zijn evacuatie vanuit Mainz-Gustavsburg naar zijn ouderlijk huis in Krommeniedijk. Jacob is na de invoering van de Arbeitseinsatz in 1943 tewerkgesteld in Duitsland bij de MAN machinefabriek in Mainz. Samen met drie andere Krommeniedijkers: Jacob van ’t Padje, Heinz van Elven en Roel Smit. Zij verbleven daar in een barakkenkamp met de lieflijke naam ‘Im Rosengarten’, maar het was wel een rozentuin waar de Gestapo met harde hand de dienst uitmaakte. (Jacob van ’t Padje werd op 1 april 1945 in Bessenbach getroffen door een granaatscherf en overleed op 7 april in een Amerikaans lazaret in Darmstadt-Eberstadt.)
Het Historisch Genootschap Crommenie publiceert het dagboek van Hille integraal in het juni-nummer van de Krommenieër Kroniek.
Verwondering
Het dagboek van Hille is een fascinerende combinatie van een verslag van een aflopende, gruwelijke oorlog, met oprukkende geallieerden en het Duitse leger dat weerstand blijft bieden. Van een soms aandoenlijk beeld van het dagelijks leven in een Duits dorpje en de verwondering van een toerist die een onbekende wereld ontdekt. Het leest als een lange brief aan zijn ouders.
‘Wat heb ik deze nacht weer veel aan u gedacht Moeder. Zoals u mij dan verzorgde als ik niet lekker was. Ik hoop dat U me weer spoedig bemoederen kan. Niet verzorgen, want ik wil dat ik gezond thuis kom.’
Een aantal citaten die enigszins een indruk geven van wat Hille en zijn kameraden hebben doorgemaakt.
‘We stonden op en gelijk kwamen de ‘Jabo’s’ als stenen uit de lucht vallen. Jb [Van ’t Padje] had nog tijd om iets in dekking te gaan. Maar ik had geen tijd meer. Ik liet me vallen met me gezicht tegen de grond. De UG’s ratelden en het zand vloog me om de oren van de inslagen. Ongeveer 25 meter van mij stond een auto te branden. (…) Zoo ben ik deze middag voor de zoveelste maal in Duitsland aan den dood ontsnapt.’
‘Er worden Zondags twee H. Missen gelezen omdat de kerk te klein is. Toch stonden de paden er achter net zoo vol als in Krommenie.’
‘Prachtig is het hier. Die Beiersche bouwstijl van die kleine dorpjes met de kerktorentjes in het dal of tegen de heuvels met de bosschen en weiden en de schaapsherder met zijn kudde en honden. Zoo rustig als dat was. Ik dacht aan Beethovens “Pastorale”.’
‘Vanmiddag (Paasch Zaterdag) hebben we het lijk van Emile gekist en begraven in den tuin. Om een mis te lezen is het te gevaarlijk. De Kapelaan deed gebeden, een paar buren erbij, dat is de hele begrafenis.’
Evacueren
Op 17 maart 1945 begint op bevel van de Gestapo de evacuatie van de ongeveer drieduizend dwangarbeiders uit Mainz-Gustavsburg. ‘Wij werden om vier uur gewekt en moesten inpakken om te evacueren. Ik had mijn plunjezak en koffer vol en nog moest ik een hoop achterlaten. De eerste rustplaats heb ik mijn koffer al weggegooid. Het was een gezicht zooveel koffers en kleren langs de weg. Het was iedereen te zwaar.’
‘Niemand wist waar of we heen gingen. Van het eene dorp naar het andere werden we begeleid door Polizei en die wilde ons allemaal zoo gauw mogelijk lozen.’
Op 22 maart ontvluchtten Jacob en zijn vriend JB (Van ’t Padje) aan de kolonne en vinden werk in het dorpje Strass Bessenbach. Ze hebben dan 122 kilometer gelopen en 20 kilometer gereden. Jacob vindt eerst onderdak bij een bakker en later in een schuur bij Thomas, een timmerman met koeien en paarden en stukken land waarop hij graan verbouwt. JB van ’t Padje wordt ingekwartierd bij een boerin, Frau Rohe.
Op 25 april 1945 krijgt Jacob Hille van een verbindingsofficier op het Gemeentehuis te horen dat hij die avond naar Aschaffenburg moet en dat hij van daaruit naar huis getransporteerd wordt. Dat wordt een lange reis door Duitsland, Luxemburg en België. Die eindigt op zondag 10 juni 1945:
‘Om half vier waren we in Amsterdam (politieke gevangenen, mensen uit concentratiekampen en tewerkgestelden), daar kregen we soep en karnemelk. Nu zitten we te wachten op de laatste reisgelegenheid die ons naar de Zaan zal brengen. Naar de Zaan hadden we een bus en om kwart voor zes waren we in Krommenie, waar de tandem me naar Krommeniedijk bracht.’
Hechte band
Door het verblijf in Bessenbach, dat ruim een maand zou duren, is er een hechte band ontstaan tussen het gezin Hille en de nazaten van de bewoners met wie Jacob contact heeft gehad. Dochter Corrie Hille heeft die contacten overgenomen na het overlijden van haar vader.
‘Er is in Bessenbach nu veel belangstelling voor het dagboek van mijn vader. Er is toen weinig vastgelegd over wat daar in de oorlogsjaren is gebeurd. De omstandigheden waren er niet naar om de historie vast te leggen. Een onderwijzer van de lagere school heeft de tekening van mijn vader van een bombardement gebruikt om de leerlingen iets over die tijd te vertellen.’
Corrie slaat een bloknoot open om iets op te zoeken. Zij heeft het hele dagboek van haar vader in net blokschrift overgeschreven. ‘Het schuinschrift van mijn vader is moeilijk te lezen. Ik heb dat gedaan om een goede en betrouwbare Duitse vertaling van het dagboek te kunnen maken,’ legt ze uit. ‘Ik heb in een kistje brieven gevonden van mijn vader en van mensen uit Bessenbach. Daar komen namen in voor waar ik meer van wil weten. Dat ben ik allemaal aan het uitzoeken.’
Toen in 1946 het postverkeer van en naar Duitsland op gang was gekomen, heeft Jacob Hille meteen een brief geschreven naar Thomas, zijn ‘baas’ in Bessenbach. Om hem te laten weten dat hij uiteindelijk veilig in Nederland was aangekomen. En hij wilde natuurlijk weten hoe het in Bessenbach ging.’
‘Met Jacob’
Corrie begrijpt wel hoe die band ontstaan is. Door de indringende oorlogsomstandigheden die ze gemeenschappelijk hebben ervaren. ‘Er waren maar weinig mannen in het dorp. Zij zaten in het leger of waren omgekomen. Thomas zal een jaar of zestig zijn geweest en was als boer misschien wel vrijgesteld. Mijn vader en zijn vriend waren nadrukkelijk aanwezig in het dorp. Zij hebben geholpen bij het herstellen van de schade en bij het blussen van branden die ontstonden toen Bessenbach onder vuur kwam te liggen,’
Het gezin Hille ging elk jaar met vakantie in Bessenbach. ‘De eerste keer kwamen wij op klompen. Ze begrepen niet dat wij daarop konden lopen. Als mijn vader het hotel belde om te reserveren dan hoefde hij alleen maar te zeggen ‘met Jacob’ en ze wisten meteen dat het die Hollander uit de oorlogsjaren was.’

De Krommenieër Kroniek 118 bevat niet alleen het dagboek van Jacob Hille, maar ook de persoonlijke ervaringen van Truus Rupert en Tiny van Soolingen over het leven in Krommenie tijdens de oorlogsjaren. Losse nummers zijn te koop bij het Historisch Genootschap Crommenie, Vlusch 8A, Krommenie en bij boekhandel Stumpel. De prijs is € 5,00.
Door Jaap de Jong met informatie van Krommenieër Kroniek met de integrale tekst van het dagboek van Jacob Hille en een interview met Corrie Hille. Foto’s uit het archief van HGC. Foto boven: Tekening van Jacob Hille van jachtbommenwerpers die Bessenbach aanvallen.