Deze week vieren we de verjaardag van Natasja die een jaar geleden overleed. We vieren het leven, maar treuren om haar ziekte en het afscheid, om de tijd die zij doorbracht in het ziekenhuis, en de wegen die ons daarheen brachten. Wegen die nooit meer hetzelfde zullen zijn. 

Er bestaan schuldige wegen. De A10 is er zo een. De weg waarover wij dagelijks reden naar het VU-ziekenhuis, of het VUmc zoals het na de fusie met het AMC is gaan heten. Van de A1 af bij de afslag Schiphol en de A10 op. Op de A10 rijd je over de Zuidas, langs gebouwen die we na een tijdje steeds beter leerden kennen, die ons vertrouwd raakten zelfs, maar het waren gebouwen die ons vertrouwen zouden beschamen.

Het waren de bizarre torens van Babel die het kapitalisme hier heeft opgetrokken om de god van het geld uit te dagen. Zo is er een bankgebouw in de vorm van een schoen. Er is een kantoor in de vorm van een ijsberg. Er is een kantoor dat lijkt op een danspaar en dat wel zoiets als Ginger en Fred zal heten. Een gebouw met een grote breuklijn van rechts onder tot links boven. Een gebouw dat uit een aantal op elkaar gestapelde blokken bestaat. Er zijn gebouwen die eruit zien als ruïnes en die je, als je een reus zou zijn en je zou het proberen, in elkaar zou kunnen zetten als een enorme 3D-puzzel; volgens Natasja, die er zicht op had vanuit het ziekenhuis, kon dat ook maar ik denk dat ze zich vergiste. 

Aan het einde van de Zuidas tijdig rechts voorsorteren, nog even langs die rare kerstboom, of was het nou toch geen kerstboom, en er niet af bij de afslag Amsterdam-Buitenveldert, hoewel je in Buitenveldert moet zijn, maar pas bij de volgende, afslag Amsterdam-Oud Zuid, en dan zag je een gebouw dat Cancer Centre heet en dan was je er bijna. Bij onze dochter die aan kanker leed.

Honderden malen hebben we die weg gereden. In goed twintig minuten van Bussum naar de De Boelelaan in Amsterdam-Buitenveldert. Meestal zonder file, we konden zelf immers zo’n beetje bepalen wanneer we gingen. Ik reed de route heel vaak, Dicky miste bijna geen dag. Soms namen we de kleinkinderen mee. Hen zetten we vaak af voor de deur van het VU, zodat ze mamma alvast konden verrassen terwijl wij de auto de parkeergarage inreden.

De kinderen wilden Natas heel graag zien, maar wisten na een tijdje ook niet meer precies wat ze moesten zeggen tegen haar die daar maar lag, met drains en sondes aan en in haar lijf, al keek ze blij en knuffelde ze haar kindjes zodra ze hen zag. De kinderen konden warme chocola halen bij een automaat. Dat was het enige verzetje op de zesde etage, oncologie = kankerkunde. Neem maar van mij aan dat die kankerkunde voor een groot deel kankeronkunde is. De slechte cellen worden opgespoord, weggesneden of weggebrand, god zegene de greep. De artsen kunnen zoveel tegenwoordig meneertje, natuurlijk, maar ze kunnen nog heel veel meer niet. Ze kunnen niet de kanker uit ons doodzieke meisje halen.

Als ik nu, na de tijd dat Natasja daar maanden van haar kostbare leven doorbracht, opnieuw over die schuldige weg rijd – en dat gebeurt geregeld, als we naar Haarlem, Den Haag of soms ook naar de Zaanstreek moeten, je wordt nogal eens omgeleid – bekijk ik die bombastische bouw langs de Zuidas met een mengeling van haat en weemoed. Haat, omdat ik ze heb vertrouwd: ze markeerde de route naar onze schitterende dochter toen er nog hoop was. Weemoed, omdat ze toen nog leefde, toen we dachten dat het maar een kwestie van tijd zou zijn, van geduld zou zijn, van volhouden maar en ze zou weer bij ons in Bussum wonen, lekker dichtbij, bij ons om de hoek. Dan zou alles weer goed zijn.

Op ziekenbezoek. Even om het hoekje naar mijn meisje kijken, even knuffelen, een kusje, “hoe gaat het, lieverd?” Ja, kut natuurlijk, pappa, maar dat zei ze meestal maar niet, ze wilde het pappa en mamma niet nog moeilijker maken. Eigenlijk is dat genoeg voor een bezoekje: even dat lieve gezicht zien, even een kus op die bleke wangen, voorzichtig aan wegens die bedrading waaraan ze aan de machinerie is verbonden. “Slaap maar lekker, meisje, ik heb een boek mee, kan ik wat voor je doen?” “Nee hoor. Praten jullie maar met elkaar, dat vind ik gezellig, maar ik zeg zelf niks en houd m’n ogen dicht.”

Soms even naar buiten. De eerste wandeling was eind september, het was zonnig maar koud en winderig. Ik gaf Natasja mijn leren jasje om haar een beetje te beschermen. Eenmaal buiten stonden we wat verloren voor de draaideur. We besloten richting de Amstelveenseweg te wandelen, daar was een waterpartij, daar was groen. We stonden een tijdje op de kruising De Boelelaan – Amstelveenseweg naar het verkeer en de vijver te kijken. 

Achter het ziekenhuis ligt de Botanische Tuin Zuidas; Natasja hoorde er pas van toen ze een paar weken in het ziekenhuis lag. Direct vanuit het ziekenhuis te bereiken, maar die doorgang was helaas afgesloten wegens de verbouwingen. Buitenom is het een wandeling van een dik kwartier met iemand in een rolstoel met ziekenhuisapparatuur erbij, en over trottoirs die gedeeltelijk onbegaanbaar waren vanwege die werkzaamheden. Na de wandeling vond Natas de tuinen niet veel bijzonders. We zijn er maar een paar keer geweest.   

In wind en regen wandelden we naar Loetje, een stukje verderop aan de De Boelelaan. Het was een langere wandeling dan we dachten, en lang wachten bij de verschillende voetgangersoversteekplaatsen. Ik vond het verschrikkelijk dapper van Natasja dat ze dat hele eind aflegde met haar rolstoel. De zakken waarmee ze met haar drains was verbonden,  verborg ze onder haar kleding. Ook de De Boelelaan werd een schuldige weg. 

Rond het VUmc is een betonnen nachtmerrie gegroeid, waar buiten ziekenhuis en kantoren geen menselijk leven mogelijk lijkt. Overdag druk verkeer van auto’s en trams, maar vooral van fatbikes en biro’s waarmee studenten zich met vervaarlijke snelheden over de trottoirs bewegen richting de Uni, na kantooruren is de horeca voor advocaten en accountants rond station Amsterdam Zuid nog enige tijd open, daarna zie je geen mens meer op straat. 

Het ziekenhuis zelf zou je ook schuldig kunnen noemen, omdat het ons heeft verraden, veel meer nog dan alle gebouwen en wegen die naar Natasja leidden. Maar in het ziekenhuis hebben tientallen mensen heel hard voor Natasja gevochten. We waren verbaasd over alle lieve en kundige mensen op Kankerkunde: artsen, verpleegkundigen, ondersteunend personeel. Het ziekenhuis een schuldig gebouw noemen, dat zou een gotspe wezen.