Het zou zo’n mooi kerstfeest worden. Bij de zondagsschool lag een extra boek voor me klaar, in de kerk zou een prachtige kerstboom staan. Maar toch maakte ik me ernstige zorgen: ik was op weg een dief te worden, misschien wel een moordenaar. Terug naar 1958.
Het was de dag voor kerstmis, woensdag 24 december 1958. Een koude dag, een graad of vier; koud en mistig, zoals het in een streekroman koud en mistig kan zijn. Met een beetje geluk zou tussen kerst en Oud en Nieuw de Elfstedentocht weer worden verreden. ‘Waterkoud’, zei mijn vader aan het ontbijt. Hij had zojuist een beetje grinnikend een stukje voorgelezen uit de krant, over het kerstfeest dat het koninklijk gezin had aangeboden aan zijn personeel op Paleis ’t Loo, ‘van houtvesters tot werkvrouwen’. Prinses Beatrix en haar zussen hadden warme chocolademelk ingeschonken. Mijn vader, hoewel een vrome kerkganger en een trouw stemmer op de ARP, de Anti-Revolutionaire Partij, had niet veel op met de ‘poppenkast’ van het Koninklijk Huis.
Mij interesseerde de koninklijke familie al helemaal niet. Vorig jaar had ik nog enthousiast staan zwaaien toen koningin Juliana tijdens haar officieel bezoek aan Zaandam door de Dennestraat reed, vlak nadat ze de sigarenwinkel van mijn vader aan de Meidoornstraat op minder dan vijftig meter was gepasseerd. Maar dat was vorig jaar, en nu had ik andere dingen aan mijn hoofd. Ik wilde zo snel mogelijk naar mijn vriend Rob. Want bij hem thuis lagen in de achterkamer stapels boeken klaar die overmorgen, tijdens het kerstfeest van de zondagsschool in de Zuiderkerk, zouden worden uitgereikt aan de kinderen.
Rob en ik behoorden tot de trouwe bezoekers van de zondagsschool, die elke zondag van twaalf tot één uur werd gehouden op de achterste banken in de kerk. Dus dat wij een boek zouden krijgen, stond wel vast, daar maakte ik me niet druk over. Het interessante was dat Henk Berghege, Robs vader, lid was van het bestuur van de zondagsschool, en belast was met het screenen van de boeken die bij betrouwbare uitgevers als Meinema Delft, Callenbach Nijkerk en Kok Kampen waren besteld.
Hoewel die uitgeverijen goed letten op het stichtelijk gehalte van de boeken die zij verspreidden, wilde er wel eens een bij zitten die, om allerlei redenen, wat minder geschikt voor kinderen werd bevonden. Maar Rob en ik, inmiddels voldoende in de Bijbel onderwezen via school en zondagsschool, konden wel een stootje hebben; bij ons zouden die boeken geen kwaad aanrichten. Bovendien schoten er altijd wel een paar spannende boeken over – en die waren voor ons, want wie appelen vaart, appelen eet, zei meneer Berghege.
Toch maakte ik me zorgen. Want het naderende kerstfeest wierp ook een donkere schaduw vooruit. Naast mijn bed stond een speelgoedsoldaatje, die wij de Vaandrig hadden genoemd. Hij blies op een trompet, of misschien was het wel een bazuin, hij had een prachtige banier en droeg een middeleeuws kostuum. Hij paste dus totaal niet tussen mijn plastic Tweede-Wereldoorlogsoldaatjes. die gewapend waren met bazooka’s, stenguns en handgranaten, maar hij was zo mooi dat ik hem toch een plaatsje had gegeven in mijn stoottroepen die Zaandam met succes verdedigden tegen de moffen. De Vaandrig leidde de aanval en ving de ergste klappen op, waarbij hij een hoekje van zijn vaandel was kwijtgeraakt.
De Vaandrig kwam uit de HEMA. Hij had in een bak gelegen, temidden van heel veel soldaatjes, en opeens zat hij in mijn zak. Ik schrok er zelf van, keek snel om me heen, maar niemand leek het gezien te hebben. Ik begon een liedje te neuriën en liep langzaam in de richting van de grote eau-de-cologne-fles vlak bij de uitgang. Niemand greep me in m’n nek en het volgende moment stond ik buiten, op de Dam. Alleen tegen Rob vertelde ik dat ik de nieuwste aanwinst van mijn leger gejat had. Hij vond het wel stoer, zelf zou hij dat nooit durven.
Te zeggen dat ik niet met plezier speelde met de gestolen soldaat, zou een leugen zijn geweest. Maar ‘s avonds in bed, op de krakende en donkere zolder aan de Meidoornstraat, dat was andere koek. Ik was voldoende thuis in het Woord Gods om te weten wat het lot was van dieven en moordenaars, want voor Jezus zat daar niet veel verschil tussen. Alleen vergeving kon mij redden. Maar dan moest ik eerst naar de winkelchef van de HEMA, anders zou Jezus net doen of hij me niet hoorde als ik om vergeving bad.
Met de boeken van de zondagsschool zat het wel goed.

Henk Berghege had een stapeltje opzij gelegd die hij minder geschikt vond. Bovendien was er wat te ruim ingekocht. Uit die stapel koos ik ‘In dagen van gevaar’, wat me een spannend boek leek over de Tachtigjarige Oorlog, mijn favoriete oorlog en misschien wel het tijdperk waarin mijn gestolen Vaandrig actief was. Tijdens het kerstfeest van de zondagsschool, twee dagen later, kreeg ik een veel minder leuk boek: Kas de hond. Maar goed, je kon niet alles hebben.
De Zuiderkerk was prachtig versierd. De kerstboom had ik al gezien tijdens de kerkdienst op Eerste Kerstdag. Maar toen brandden daar geen kaarsjes in, want dat gaf geen pas volgens de gereformeerde kerkgangers. Eigenlijk, zo vonden zij, hoorde er helemaal geen kerstboom in de kerk, want het was een heidens symbool. Ze duldden de boom alleen maar vanwege het zondagsschoolfeest de volgende dag, aangezien hij misschien toch een werktuig Gods zou kunnen zijn om buitenkerkelijke kinderen tot het geloof te brengen. Maar brandende kaarsjes, dat ging te ver. Die hoorden in een roomse kerk, en niet bij ons. Branden mochten die kaarsjes pas de volgende dag.
Het mooiste onderdeel van het kerstfeest van de zondagsschool was het vrije verhaal. De meester vertelde over een man die was gestrand aan een onbekende kust. Hij had haast geen eten meer en nog maar een klein beetje tabak. Maar geen vloeitjes, dus hoe moest hij nu sigaretten draaien? Om toch te kunnen roken, scheurde hij blaadjes uit de bijbel die zijn moeder hem had gegeven en gebruikte dat dunne papier als vloeitjes.
Voor mij zakte het verhaal hier door het ijs.

Op bijbelblaadjes zat beslist geen lijmrand. Mijn vader verkocht verschillende merken vloeitjes, maar die hadden allemaal een gomrand. Mascotte adverteerde met de leuze ‘Rolt beter. Plakt beter. Brandt beter.’ Dus met een blaadje met kerstevangelie maar zonder lijm begon je echt niks.
Thuis bekeek mijn vader mijn twee nieuwe boeken met interesse. Ik stond op het punt hem te vertellen over de gestolen Vaandrig, die ik in mijn zak had gestoken, maar ik durfde dat toch niet.
De volgende dag liep ik, met de Vaandrig nog steeds in mijn zak, naar de HEMA. De eau de cologne voorbij, richting de rookworsten. Ik stopte bij de bak met soldaatjes uit de Tachtigjarige Oorlog. Er zaten nog wel twee Vaandrigs bij, maar ook een paar Berenmutsen, die ik nog mooier vond eigenlijk.
Ik rommelde wat in de bak. Toen ik de winkel weer uitliep, lagen er drie Vaandrigs in, in plaats van twee. Al was er eentje niet helemaal nieuw meer en zelfs een beetje beschadigd aan zijn vaandel. Jezus zou me uiteindelijk wel vergeven, maar wat de winkelchef van de HEMA ervan zou zeggen, daar was ik niet zo zeker van.
Door: Martin Rep. De Zuiderkerk aan de Dirk de Kortestraat in Zaandam. Foto Martin Rep, bewerking ChatGpt

Mooi Kerstverhaal. Die zondagsschool is voor mij heel herkenbaar, voor ons was dat in de Kolenkit in Amsterdam west. Wij kregen ook dat soort boekjes. Toen vond je dat mooi, later wat truttig.
Heel mooi verhaal en zeker herkenbaar, het gebeuren rond de kerstboom en het kerstfeest van de zondagsschool.
Mooi verhaal, Martin. Misschien alsnog een afspraak maken met Bureau Halt? Het is nooit te laat!
https://www.halt.nl/voor-verwijzers/diefstal
Wat een mooi Kerstverhaal. Prachtig geschreven.