Als kind liep ik, in november, steevast aan mijn moeders hand naar schoenhandel Heijne om nieuwe winterschoenen te kopen en de entourage rondom die gebeurtenis staat nog altijd als een belevenis van groot formaat in mijn geheugen gegrift.    

Bij het openen van de deur klonk een melodieuze bel, centraal in de winkel stond een zwarte potkachel waarin de kooltjes al vuurspuwend een warm welkom uitstraalden.    

Terwijl mijn moeder babbelde met de winkeljuffrouw benam de geur van leer en het zicht op de tot aan het plafond opgestapelde schoenendozen mij de adem.

Rechts stond een lage ronde vitrinekast waarin betoverende poppenschoentjes stonden uitgestald. De mooiste vooraan; een piepklein muiltje met een hoge hak, ingelegd met wel duizend diamantjes die, als het licht in de winkel al brandde, hun schittering weerkaatsten tegen de vitrineruit.

Ik kon daar wel uren zitten, in die schoonheid van het toen al oude pand. Buiten was het koud en hing de komst van Sinterklaas in de lucht, binnen was het knus ondanks de sleetse vloerbedekking en de dikke winkelkat, die mij vanuit zijn hoekje tussen de dozen bespiedend aankeek. Dan mocht ik mijn voet op het schuine voetenbankje leggen zodat de juffrouw niet hoefde te bukken tijdens het passen. Doos na doos werd naast mij uitgestald en ik wilde nog lang niet naar huis. Uiteindelijk liep de juffrouw met mijn schoenen naar de dikbuikige kassa, haalde een hendel over en dan opende zich (ka-ching) een kassalade met vakjes vol guldens, dubbeltjes en kwartjes en waren de schoenen van mij.

Na de aankoop liepen mijn moeder en ik de novemberregen in, nog één keer de deurbel en weer een jaar wachten eer ik het diamanten muiltje terug zou zien.

55 jaar later sta ik voor dezelfde schoenenwinkel. En kijk ik naar de vreemdste etalage die ik ooit heb gezien. De tijd heeft mijn jeugdherinnering meedogenloos veranderd in een troosteloze ruïne waaruit alle warmte is verdwenen.

Wat precies was het moment waarop die laars naar beneden is gevallen, terwijl de ander als een in elkaar gezakte oude man nog net op de richel van het kromgetrokken plankje is blijven haken? Een eens zo deftige damesschoen bengelt met de neus naar beneden, in afwachting van de val in de diepte, waar beschimmeld schoeisel op de losgelaten triplex vloerdelen ligt.

In de nacht, wanneer het dorp slaapt, of op de trilling van een langsrijdende auto verschuiven ze, léven ze, millimeter voor millimeter, langs het druipvocht in de muren, op de opbollende vloer.

Wat huist er in het verschoten pluche van die pantoffel? Microben, dode insecten, oprukkende schimmel, vergane vlindervleugels, een potpourri aan verval bewerkstelligd een staat van ontbinding in mijn glorieuze schoenenparadijs van weleer.

Het is een vervreemdend schouwspel, je zou het bijna kunst kunnen noemen want er zit schoonheid en weemoed in de dingen die voorbijgaan. Ik draai me om en loop naar huis, mijn jeugdherinnering voorbij.

Uiteindelijk valt altijd alles om. Mooie metafoor voor het leven.

PS Is er iemand die mij kan vertellen of het diamanten muiltje daarbinnen nog altijd schittert in novemberlicht?

Heijne 1