Zestig jaar geleden verhuisde het Zaanlands Lyceum van de Westzijde in Zaandam naar een gloednieuw onderkomen aan de Vincent van Goghweg. Het oude gebouw was vervallen en voldeed niet meer aan de eisen van de tijd. Toch hielden veel leerlingen van het statige neo-klassieke cultuurpaleis; de latere cineast Ot Louw maakte er met een aantal vrienden zelfs een film over, die nog altijd online is te bekijken. 

Door Martin Rep

Tijd voor een terugblik. Hoe zat het ook alweer met de leraar Frans, Edgard Lemaire? Op het lyceum moesten we hem aanspreken met ‘Monsieur Lemaire’. Zestig jaar later kan ik zijn twee kleinkinderen Ernst en Rob op dezelfde manier begroeten. Twee mannen die niet alleen op hum ‘bompa’ lijken, maar ook vol herinneringen zitten aan de man, die tientallen jaren leed onder zijn vlucht uit zijn geboorteland België. 

Een schilderachtig figuur

We komen tegelijkertijd aan. Ik stap uit de auto, hij stapt van de fiets. We staan samen voor de openstaande voordeur en we kijken elkaar aan. Ik kijk in een lachend, rond gezicht, met een ringbaardje. Wat ik tegen hem ga zeggen, heb ik al van tevoren bedacht. Ik druk hem de hand.

Bonjour, monsieur Lemaire.”

Het moet minstens zestig jaar geleden zijn dat ik dat voor het laatst heb gezegd.

Rob Lemaire moet lachen. ”Zeiden jullie dat tegen hem? Monsieur Lemaire?”

In 1962 was Edgard Lemaire mijn leraar Frans op het Zaanlands Lyceum. Aan het einde van dat schooljaar ging hij met pensioen. Twee jaar later overleed hij, de vegetariër, niet-roker, niet-drinker, voormalig zwemkampioen van België en geducht waterpoloër, aan maagkanker, 67 jaar jong.

Zes jaar geleden schreef ik mijn herinneringen aan ‘monsieur Lemaire’ op, in het kader van een serie verhalen ter gelegenheid van het 150-jarig jubileum van het Zaanlands Lyceum. Er kwamen heel wat reacties op, soms zelfs jaren later nog. Lemaire was een schilderachtig figuur, die voortleeft in de herinneringen van iedereen die hij les heeft gegeven — welke leraar kan hem dat nazeggen? Er kwamen zoveel nieuwe gegevens over mijn oude leraar dat ik meende genoeg stof te hebben voor een tweede verhaal over hem. 

Vegetariër Edgard Lemaire (rechts) bij een groente- en fruitstal op de Zaandamse markt. Foto Joh. B. Prinsze/Archief Walter Prinsze

Een van de reacties kwam van Ernst Lemaire, een kleinzoon van Edgard. Dat komt goed uit, ik ben benieuwd hoe Lemaire was als familieman en als opa. Ernst lijkt me een goed beginpunt. Hij woont niet al te ver weg, in Den Ilp. Als ik hem benader voor een afspraak, stelt hij tot mijn verrassing voor ook zijn neef Rob uit te nodigen, ‘hij woont vlakbij’. Een buitenkansje.

‘De Sik’ zegt ‘bèèèh’

Rob heeft een wat voller gezicht, Ernst is wat slanker, maar ook hij heeft wel wat van zijn ‘bompa’.

Ja, zeg ik tegen Rob: “We moesten altijd monsieur Lemaire tegen hem zeggen. Maar hij werd vooral ‘de Sik’ genoemd, vanwege zijn baardje. Zo’n sik hadden niet veel leraren in die tijd.”

“Wij mochten aan dat baardje trekken”, zegt Rob. (Of Ernst, mijn aantekeningen wie wat heeft gezegd zijn niet altijd even duidelijk.) “En dan zei hij ‘bèèèh’!” De stemming zit er gelijk goed in. Ik was bang dat ze geen herinneringen aan hun grootvader zouden hebben, maar de neven zitten vol verhalen over hem, en aan grote het huis aan de Laanweg — tegenwoordig de Vincent van Goghweg — waar het echtpaar Lemaire-Dens woonde en waar ze heel graag kwamen. Ernst is geboren in 1950, Rob in 1952, en waren veertien respectievelijk twaalf jaar toen Edgard Lemaire overleed in 1964.

Kaft van het Franse leerboek van Walter Prinsze. De geitenkop verwijst duidelijk naar Lemaire. Prinsze: ‘In al die jaren heeft De Sik nooit het omslag van het leerboekje gezien. Ik vraag me nog altijd af wat zijn reactie hierop zou zijn geweest.’

Edgard Lemaire werd geboren in Antwerpen op 31 mei 1897. Zijn vader was de eigenaar van een fabriek die etuis maakte. Volgens een In Memoriam in het blad van de beroepsvereniging voor taaldocenten ‘Levende Talen’ was hij een ‘volbloed Vlaming, maar toch overtuigd dat men Frans moest kennen als men vooruit wilde komen’. 

Voor de keuze om ‘volbloed Vlaming’ te zijn heeft hij lang moeten bloeden. In de Eerste Wereldoorlog voerden de Duitsers, die België bezet hadden, hun ‘Flamenpolitik’ in; Vlamingenbeleid in het Nederlands. Doel daarvan was de Vlamingen, die zij als ‘Germanen’ beschouwden, te paaien en tegelijkertijd de Franstalige Walen achter te stellen.

Zo sloten ze de (Franstalige) ‘Université de Gand’ in (het Nederlandstalige) Gent, en heropenden ze die in 1916 als de ‘Vlaamsche Hoogeschool’. Tot de activistische flaminganten die hen daarbij steunden, behoorde Edgard Lemaire. Onder de activisten waren trouwens veel linkse, vrijzinnige studenten die terug naar de natuur wilden en vaak vegetariër waren. 

Op de vlucht naar Duitsland

Na de oorlog was het afgelopen met de Vlaamsche Hoogeschool en werd het weer de Université de Gand. De activisten die hadden meegewerkt met de Duitsers werden als collaborateurs beschouwd. Lemaire en zijn vrouw Jo Dens vluchtten naar Duitsland.

Opmerkelijk genoeg gaven ze hun drie kinderen zeer Germaanse namen. Sigmund (de vader van Rob), Helmut (Ernsts vader) en een dochter, Freya; zij trouwde met de bekende organist Piet Kee. Waarom hun grootouders voor dergelijke Germaanse namen kozen, weten Ernst en Rob niet. “Waarschijnlijk vonden ze het gewoon mooie namen.”

Een duidelijker antwoord hebben ze op de vraag waarom hun grootvader zijn eerste dichtbundel publiceerde onder de naam Edgard Lemaire-Dens. Het paste in zijn manier van leven. “Hij vond het maar niks dat een vrouw de naam van haar man moest aannemen. In plaats daarvan voegde hij de naam van zijn vrouw aan die van hem toe.” 

In ieder geval had het echtpaar Lemaire-Dens zijn bekomst van het Duitse militarisme. Ze werden overtuigde pacifisten en vegetariërs, en ze rookten en dronken al helemaal niet. “Bompa is gestopt met drinken nadat hij had gezien hoe een rijk familielid zijn hele kapitaal had verzopen”, vertelt Rob.

Ernst (links) en Rob Lemaire met het door ‘Bompa’ Edgard in 1940 getekende zelfportret.

‘Haast geen bomen’ in Zaandam

Hoewel België in 1937 een amnestie afkondigde voor de ‘collaborateurs’, keerde het echtpaar niet terug naar België. Niet lang daarna vluchtten ze weer, toen opnieuw de laarzen begonnen te marcheren in Duitsland, en Hitler zijn schaduw vooruit wierp. Hun nieuwe vaderland werd Nederland. Vanuit Den Haag kon Edgard zijn activiteiten voor het familiebedrijf voortzetten; later verhuisden ze naar Schoondijke in Zeeuws-Vlaanderen, waar Lemaire leraar Frans werd. Hun woning werd een cultureel centrum, waar talloze kunstenaars uit Nederland en Vlaanderen elkaar ontmoetten. Later kreeg hij een aanstelling in Zaandam. Met het lood in de schoenen vertrok hij daarheen, ‘er waren daar haast geen bomen’. 

Im 1945 was zijn dienstplicht verlopen. Hij kon eindelijk weer naar België reizen zonder de kans te lopen als deserteur te worden opgepakt. “Hij is nadien vaak in België geweest”, zeggen Ernst en Rob, “hij ging graag naar de opera in Antwerpen.”

Hij bleef in Zaandam wonen, ook na zijn pensionering in 1962. Een echte Zaankanter werd hij nooit, hij schreef slechts één gedicht over zijn nieuwe woonplaats, Hembrug, waarin echter vooral heimwee doorklinkt.     

Hembrug

Ik zie de brug wel die de beide oevers bindt
en in de verte straks de rand van Amsterdam,
maar dit kon het blinkend water wezen
van de Schelde…
en ginds zie ik geboomte
olmen en wilgen
die op de Zeeuwse dijken
prijken…

Ernst en Rob Lemaire hebben nog een verrassing voor me. Ze overhandigen me een exemplaar van de eerste dichtbundel van hun bompa, ‘Rahy’s gebeden en gezangen’, uit 1928, waarvan de pagina’s nog moeten worden losgesneden. Lemaires tweede bundel, ‘SOS Doorlopende voorstelling’, had ik online al tweedehands op de kop getikt. Maar ze hebben ook een prachtig portret van hun grootvader, waaruit blijkt dat Lemaire een geweldig tekentalent had – hij volgde niet voor niets een opleiding aan de academie voor schone kunsten in Antwerpen.

Ze gaan trots op de foto met hun bompa. ‘Adieu, monsieur Lemaire.’

Foto © Jan Jaap Berkhout