Eindelijk iets anders te doen op de Burcht dan je auto parkeren: het afgelopen weekend werd er serieus gebeachvolleybald door mooie jonge mensen. Bij het zien van die beelden dacht ik meteen terug aan een andere sport die hier lange tijd werd beoefend: steenwerpen. Kan ik mij daar nog ergens voor opgeven?

“Wat doen die mensen daar nou?” Mijn moeder, de fietstas vol beladen met aardappelen, prei, uien en daarbovenop mijn beentjes aan weerszijden van de bagagedrager, trapte terug, langzaam kwam haar fiets tot stilstand. Ze tilde me van de fiets, zette me neer en liep, fiets aan de hand, de Burcht op. In een hoekje van het plein, vlak bij het bosje met de pisbak, stond een groepje oude mannen. 

Met oude mannen, zo wist ik, moest je oppassen. Als ik over de Zuiddijk liep bij de Hanenpadsloot, kreeg ik altijd commentaar van twee of drie mannetjes, die op een bankje voor café ’t Sluisje zaten. Ze maakten rare grappen die ik niet snapte – ik kon ze trouwens nauwelijks  verstaan, ze hadden meestal geen tanden meer in hun mond – en net als je dacht dat je er voorbij was, spuwde er een een lange bruine straal vlak voor je voeten op straat. De mannen moesten dan keihard lachen, terwijl ik probeerde net te doen of ik niks had gezien en zo rustig mogelijk doorliep. Ik wist wel wat het was: pruimtabak, mijn vader verkocht het zelf in onze sigarenwinkel aan de Meidoornstraat. 

De mannen op de Burcht waren te druk bezig met andere dingen om een pruim voor mijn voeten te spuwen. Misschien durfden ze dat niet omdat mijn moeder erbij was. Ze waren druk in de weer met steentjes, ze gooiden ermee, een aantal nieuwsgierigen stond erbij te kijken. 

Na een paar minuten had mijn moeder het wel gezien. “Kom”, zei ze, terwijl ze me op de bagagedrager tilde en ik mijn voeten weer in de fietstassen duwde, “we moeten nog even naar Albert Heijn.” Albert Heijn was een leuke winkel, op de Zuiddijk bij de kluft van de Prinsenstraat. Er waren aardige winkeljuffrouwen die mij wel kenden. 

Zonder dat wij het wisten, hadden we een van de eerste trainingen bijgewoond van de steenwerpersclub ‘Oud Maar Dapper’, kortweg OMD. De club was opgericht in 1952, en zou dus vorig jaar zijn zeventigjarig bestaan hebben moeten vieren. Uit een artikel in De Typhoon van 30 augustus 1952 blijkt dat bij de oprichting werd besloten de contributie voorlopig op vijf cent te stellen – per week, maand of jaar, daarover zwijgt het artikel helaas. Wel werd vermeld dat deze bescheiden bijdrage te gering zou zijn om prijzen van te kopen, daarvoor zou een beroep worden gedaan op Zaanse industriëlen. Begonnen werd met negen leden, een ideaal aantal, want een steenwerpersteam bestond uit acht man. 

De OMD’ers hadden een goed gevoel voor publiciteit, De Typhoon zowel als De Zaanlander berichtte regelmatig over de activiteiten. ‘Kalenderblok van Typhonist’ – in later jaren volgeschreven door verslaggever/dichter Jan Hottentot, maar wie dat begin jaren vijftig deed, is niet meer na te gaan –  besteedde er een maand later aandacht aan. Het werd een mooi stukje literatuur, dat zelfs doet denken aan het beste van Willem Elsschot. Bottom line: helaas lieten de OMD’ers het afweten. En als Typhonist het heeft over het Pieter Lakhof, bedoelt hij natuurlijk het Pieter Lakplantsoen.

‘Typhonist heeft gisteren een poosje in het Pieter Lakhof in Zaandam gezeten. Niet direct om de rozen te bekijken, die daar van rood tot geel stonden te bloeien in de zon, ook niet om verwantschap te zoeken tussen de hofjes van vroeger en nu, doch enkel en alleen om de start mee te maken van de Zaandamse steenwerpers, die zich na de demonstratie van George de Bruijn en zijn Purmerenders hebben aangesloten in de club met de mooie naam Oud Maar Dapper. Die naam wijst, onder ons gezegd, op een zekere lef, die ook de bejaarden nog bezielt. Die toont aan, dat er pit zit in het hart van de mannen boven de 65 jaar. Ten minste, dat dacht Typhonist tot gisteren, toen hij even zat te dromen op een houten, groene bank voor het huis van dat mooie hofje. Ze zouden om half vier komen, de Oud Maar Dapperianen. Het was half vier, toen Typhonist zich neerzette. Hij keek nog een poosje naar een bejaard vrouwtje, dat over d’r klapdeur een genoeglijk praatje hield met een buurvrouw, hij luisterde een paar minuten naar een man, die zich aandiende als contributieloper voor een reisclub, hij genoot in die herfstige zon van de kleuren in de tuin en hij miste de steenwerpers. […] Als ’t waar was, dat ze in de Pieter Lakhof zouden gooien, dan zijn ze ’t zeker vergeten, die hele steenwerperij. Het was al ver over de aangekondigde gooitijd, toen Typhonist besloot op te staan en te gaan kijken naar de P. L. Takstraat, een naam, die ietwat lijkt op P. Lakhof. En ook daar waren ze niet. Waar ze dan wel hebben gegooid? Er is grote kans, dat materiaalbeheerder Klaas Bont zijn stenen niet te voorschijn behoefde te halen. En daarom, dat Typhonist zegt, dat de start van Oud Maar Dapper niet best is geweest. De mannen hebben zich niet op terreinafkeuring kunnen beroepen. Maar waarop dan wel. Gaat het nu al bergafwaarts met de gooiers? Overigens: het is een lekker zitje daar in die zonnige hof. Jonge ja!  

Kort na deze slechte start was er goed nieuws voor OMD: burgemeester en wethouders van Zaandam lieten de club weten dat zij twee keer per week hun sport mochten beoefenen op de Burcht. Met één restrictie: als er andere activiteiten op de Burcht waren, dan moesten de steenwerpers elders hun heil zoeken. Vanaf nu kon serieus worden steengeworpen, en er volgde dan ook snel een uitnodiging aan de Purmerender steenwerpers, verzameld onder de naam De Beemster. Het werd een kansloze onderneming voor de Zaandammers, die met 128 tegen 80 het onderspit dolven. Maar de Purmerenders waren dan ook de leermeesters van de Zaanse leerlingen geweest. Voor de gelegenheid was het werpterrein prachtig met scheepsvlaggen versierd. Voor een tegenwedstrijd in Purmerend werden nog geen afspraken gemaakt, “we zijn nu nog te sterk voor jullie”, zeiden de Purmerenders. “Eerst maar eens goed trainen, in mei volgend jaar zien we wel weer.”

Heel anders verliep een ontmoeting tegen een team van het Zaanlands Lyceum een maand later op de Burcht. Waarschijnlijk hadden de lyceïsten hun tegenstanders schromelijk onderschat. OMD veegde de vloer aan met de intellectuelen in spe en won met 126 tegen 66.

Het Zaandamse initiatief sloeg aan. In december kwam het nieuws dat in Krommenie een steenwerpersclub zou worden opgericht, terwijl eveneens in Koog aan de Zaan al activiteiten werden gesignaleerd. Inmiddels beschikte Oud Maar Dapper ook over een binnenaccommodatie, en wel in de boerderij aan de Prinsenstraat die voorheen in gebruik was bij de familie Kraaij.

OMD heeft nog lange tijd gespeeld op de Burcht, niet ver van de plek waar het afgelopen weekend aan beachvolleybal werd gedaan – een groter verschil in doelgroep en in beleving is welhaast niet denkbaar. Volgens mij ben ik wel eens afgestapt om een kwartiertje te kijken toen ik ruim tien jaar later van het Zaanlands Lyceum naar huis fietste. Nu ik inmiddels zelf van de leeftijd ben dat ik me als lid zou kunnen opgeven, kan ik geen recente activiteiten op het internet ontdekken.

Dat is wel jammer.


Op de foto boven van 1953: Burgemeester Provily van Krommenie werpt de eerste steen van de Krommenieër vereniging. De informatie bij deze foto in het Gemeentearchief Zaanstad verrmeldt dat steenwerpen een traditionele sport is, voorzover bekend alleen in Noord-Holland beoefend, en dan meestentijds door oudere personen. Steenwerpen kan zowel binnen als buiten worden beoefend. Binnen wordt met rubberen blokjes (van circa tien centimeter omtrek) op een paaltje van dertig cm hoogte gegooid, met de bedoeling het paaltje omver te werpen, waarbij een vlak ervoor liggend blik niet geraakt mag worden. Als buiten wordt gespeeld, worden de rubberen blokjes verwisseld voor kiezelsteentjes. Het achttal dat de meeste paaltjes omver werpt, heeft gewonnen. In de Zaanstreek wordt de sport door Steenwerpersclub De Schansmikkers gespeeld, die daartoe een prachtige baan bezit in bejaardencentrum Torenerf te Wormer. De Schansmikkers werd in 1953 opgericht. Daar wedstrijden met slechts acht personen gespeeld kunnen worden, is nooit gestreefd naar een groot ledental. Begin 1989 had de club veertien leden.  

(Foto Zaanlandse Oudheidkundige Verzameling-Honig collectie/GAZ)