Passend bij de aanstormende feestdagen nu een molentype dat maar weinig in de Zaanstreek voorkwam.

Deze kleine molentjes, want daar hoorde De Cacaoboom bij, werden voor van alles en nog wat gebruikt, soms met een functie zoals snuiftabak, soms met meerdere functies, zoals schelpzand, blauwsel, mosterd etc. De keuringsdienst van waren bestond toen nog niet!

De Cacaoboom startte zijn leven als molen zonder naam in het windrechtboek van De Banne Oostzaan voor een bedrag van 2,00 gulden per jaar als ‘Tabaxmolentje in de Noord.’

Molenpanorama Frans Mars met De Cacaoboom

Op naam van “Johannis Turner gebouwd een tabaxmolentje selfs in gebruik; in huure waardig fl 37,10 opgave april 1756 tot april 1757”.

In 1769 overleed de eigenaar met schulden en de molen wordt dan aangeprezen door de schout en schepenen van de Banne Oostzaan in de gedwongen veiling als: ‘Snuijf-Rappe-Chocolaad en Rijstmolen’.

Die ‘Chocolaad’ in Nederland heeft een bijzonder voorgeschiedenis. Ten eerste groeit de boom die de bonen levert niet in ons koude landje maar in Zuid-Amerika.

Cacaovrucht/peul met bonen.

In de tropen is deze kleine boom te vinden in vruchtbare grond en in gebieden met overvloedige regenval. Hij draagt de vrucht of peul als hij een jaar of vier is en de boom kan wel tachtig jaar oud worden. Op de stam groeien de peulen die soms geel of rood zijn met erin de bonen verpakt in een laag slijm. Met een machete hakt de boer de vrucht open en de bonen worden dan gefermenteerd (=broeien) onder een laag bananenbladeren en daarna in de zon gedroogd. De Olmek indianen in Zuid-Amerika noemden de bittere lekkernij ‘Kakawa’, later werd dit veranderd in onze ‘Cacao’.

Prent cacaoboom met plantage Zuid Amerika

Zij mengden de fijngemaakte bonen met peper en vanille en maakten zo een soort siroop. Pas toen de West Indische rietsuiker er aan toegevoegd werd ontstond er een gezoete cacaodrank die in de zestiende eeuw zijn weg naar Europa vond via de Spaanse veroveraar Hernan Cortes.

Via de Franse zonnekoning Lodewijk de veertiende die trouwde met Maria Theresia, afkomstig van het Spaanse hof, begon de cacaodrank zijn zegetocht eerst bij de Hollanders, toen bij de Engelsen en later bij de Zwitsers en Duitsers. Chocolamolens waren in de achttiende eeuw vooral te vinden in de provincie Zeeland.

Broodjes Zeeuwse cacao

In 1667 veroverde een Zeeuwse vloot Suriname op de Engelsen. De Zeeuw Cornelis van Aersen van Sommelsdijk bezit in 1683 een derde deel van de Sociëteit Suriname.

Hij gaat zich met name inzetten om cacao te produceren. Veel van deze cacao wordt vervoerd naar Middelburg en daar ter veiling aangeboden. Doordat Amsterdam eveneens een derde deel heeft in de Sociëteit Suriname ontstaat daar (vooral na 1740) en later ook in de Zaanstreek cacao verwerking en nijverheid.

De eerste vermelding van chocolademolens in Middelburg is van 1705. Tussen 1757 en 1763 worden er nog zes cacaomolens in bedrijf genomen. De bekendste firma is Fak Brouwer, zij maakten reclame voor chocolade: “Onvermengd met eenige schadelijke surrogaten”.

De Zeeuwse chocolade had een speciale aanduiding van A tot AAAAA (hoe meer A’s hoe beter de kwaliteit) en op de verpakking stond het Zeeuwse wapen. De chocoladedrank is echter ver verwijderd van wat wij tegenwoordig als chocolade drinken.

Bitter

De bonen werden met de hand geschoond van takjes, vuil e.d. Daarna werden de bonen in een brandtrommel verhit (niet warmer dan 35 graden) en vervolgens gebroken en fijngemalen door middel van rollende stenen, de zogenaamde kantstenen.

De hele boon, soms met de schil eromheen, ging in de productie en dus ook de hierin aanwezige cacaoboter. Veertig tot wel vijftig procent vet zorgde ervoor dat je wel heel snel verzadigd raakte door het drinken van deze ‘sukkelaat’. Het was dan zeer bitter met onderin soms een laagje zand om de maag te schuren. Om het drankje te verbeteren voegde men meel, cacaoschillen, veel suiker en soms honing toe.

Met een slagpers zoals die ook in onze oliemolens te vinden is probeerde men het vetgehalte te reduceren. Probleem daarbij was dat de cacaoboter stolde in de laad (het ijzeren omhulsel van de houten slagpers) zodat deze gedurende de persing verwarmd moest worden met bussen gloeiende kolen.

Wat overbleef was gestolde cacaomassa die in ronde blikken of broodvormen verhandeld werd onder de naam Zeeuwse koekjes of broodjes.

Willem I

In 1815 was het Casparus van Houten die een met handkracht aangedreven chocolademolen opzette in Amsterdam. Zijn zoon Coenraad Johannes van Houten vond het procedé uit om een deel van de boter uit de cacao te verwijderen. Hij maakte als eerste de ons bekende poederchocolade welke hem op 4 april van 1828 het octrooi opleverde ondertekend door koning Willem I.

Het drinken van chocolaad in een café was onderdeel van een zeer luxe levensstijl en voorbehouden aan de beter gesitueerden. Multatuli laat juffrouw Laps en Woutertje Pieterse chocolaad drinken als ze naar de stad gaan. Het was een duur drankje in de 19e eeuw.

Terug naar onze eigen ‘Cacaoboom’ die is afgebeeld op het bekende molenpanorama geschilderd door Frans Mars: gesitueerd aan de oostkant van de Zaanoever vlak bij het begin van Het Kalf. Hij was daar buurman van het beurtschippersbedrijf van de familie Smit, welk bedrijf vaak grondstoffen naar de molen gebracht zal hebben.

Zaandam Oostzijde schipperij van Smit 100 jaar

 

Zaandam oost v.m. Schipperij van Smit 2017

Rond 1830 verhuisde de molen  naar Koog aan de Zaan en werd opgebouwd op het erf van de apotheker Jan Veen Hsz. (later apotheek Harmsen van der Beek en tot slot de nog bestaande apotheek Groesbeek). Dat klanten weinig vertrouwen hadden in de geneeskunde van Jan Veen blijkt wel uit het feit dat men liever koos voor vitaliteit door een dubbele maat Berenburg: “Je kunt beter het zekere voor het onzekere nemen, je weet het nooit met die medicijnen; een vergissing is menselijk”.

Apotheker Veen was geassocieerd met een wijnhandelaar uit Franeker. Hij werd op 1 juli 1848 compaan “tot het drijven en fabriceren van een handel in cacao, chocolade en specerijen onder de naam J. Veen Hzn & Comp.” Cacao werd overigens vaak ingezet als geneesmiddel tegen diverse kwalen. Jan Veen verplaatste zijn werkzaamheden naar Sneek om er een chocoladefabriek te beginnen, kort daarvoor kocht hij een perceel grond te Westzaan om er een nieuwe cacaomolen te bouwen met gebruik van het binnenwerk van de oude molen.

Koog aan de Zaan v.m. Apotheek Groesbeek op de grens van Zaandijk en Koog aan de Zaan.

Na 1851 is er een akte opgemaakt door notaris Donker te Zaandijk waarbij een opsomming van het ‘gaandewerk’ bestaat uit: “kantstenen, enkel oliewerk, eest (= oven), twee buulkisten (trommelzeef), een waaierij (zeef werkend met luchtstroming), en platte stenen.”

Op 16 augustus 1855 wordt de molen door veiling verkocht aan koopman Teunis Sikkes, later gaat hij over in eigendom van A.Dekker Ksz. die er een koffiestroopbranderij van maakt.

Op de vrijdagavond van 16 februari 1900 breekt er brand uit, vermoedelijk door het omvallen van een wasrek met kleding tegen de kachel in het aangrenzende woonhuis. Door de harde zuidwestenwind dreigde het vuur over te slaan naar de bijgelegen papiermolen De Schoolmeester en zelfs op de nog verder gelegen molen De Veenboer.

Brandweer Westzaan en ook de uitgerukte korpsen van Koog en Zaandijk wisten de twee laatstgenoemde molens te behouden, De Cacaoboom is echter tot de grond toe afgebrand.

Op zijn erf bouwde een ex-werknemer van AVIS een eigen blauwselfabriekje genaamd Nanninga, van Dillewijn & Co. die maar een kort  leven beschoren was. De opstallen bestaan nog steeds maar herbergen nu een bedrijf voor tuinaanleg.

Blauwselfabriekje van Nanninga, van Dillewijn&Co

Onder de naam ‘Cacaoboom’ is er op de Lagedijk te Zaandijk een winkel met heerlijke chocoladeproducten van Anneke Stemers voor de komende feestdagen!

Model van De Cacaoboom in het molenmuseum gemaakt door Bruun van de Stadt

Tekst en beeld: Sjors van Leeuwen