Ik was nooit een ster in dansen.

En dan bedoel ik natuurlijk niet stijldansen. Bijna iedere jongere in de jaren 80 ging op stijldansen. Tenminste, dat zei mijn moeder. En dus was het waar.

door Remko Gerssen

Ik heb het vier jaar volgehouden. Vier jaar lang iedere vrijdagavond, na de judo-les, anderhalf uur luisteren naar de snerpende instructie van mevrouw Dansschool DD in Assendelft.

Het gebouw staat er nog en heeft een mooie graffiti op de voordeur, de school zelf is heengegaan.

Elke week zwierde ik alle onzekerheid van mij af. Ik werd dan wel nooit gekozen als danspartner als de meiden mochten kiezen maar dat deerde mij niet. Het maakte mij niet uit met wie ik danste. Zodra de muziek speelt, leidt de man en heeft de dame maar te volgen. Structuur moet er zijn en deze stond mij wel aan.

Pas tijdens een later schoolfeest bleek dat mijn moeder ongelijk had.
Werkelijk geen één van mijn klasgenoten zat op stijldansen. Niemand wist wat een cha cha cha was of hoe je een rumba zo goed mogelijk inzet.

Op schoolfeesten betekende dansen ‘ongestructureerd en volkomen willekeurig bewegen op muziek’.
Een blinde paniek maakte zich van mij meester.
Wat??
Bewegen zonder structuur?
Geen vooraf uitgedachte patronen?
Geen dame om te leiden?
Geen zwierige pirouettes?
Moet ik het zelf bedenken?
Hoe dan?

Het bleek dat er bij dansen veel meer delen konden bewegen dan alleen maar de benen.
Armen, hoofd, nek, schouders, heupen, ze deden allemaal mee.
Onafhankelijk van elkaar ook.
Het zweet brak me uit.
Ik moest het zelf bedenken.

Heel vaak heb ik, net als de hoofdpersoon in de klassieker van Toontje Lager, stiekem met je gedanst, Marjolein, Janet, Joke en Ester. Maar vooral met Evelien.
Vooral met Evelien.

Maar goed, tot zover het gemijmer van een eindexamenkandidaat uit de jaren ’90, toen de examens nog wel gewoon doorgingen.

Vandaag deed ik boodschappen voor mijn ouders en bedacht ik me dat het houden van anderhalve meter afstand in een super- of bouwmarkt een beetje hetzelfde is als de stoelendans van vroeger:
Je loert naar je medespelers en wilt ze geen moment uit het oog verliezen.

Als de muziek stopt en je hebt geen stoel ben je af. Dat wil je niet.
Dus blijf je kijken, opletten.
Al je zintuigen op scherp.

Spelers die te dicht in de buurt komen van jouw stoel geef je een boze blik. Afblijven! Svahmij!
Waag het niet om dichterbij te komen.
Je hebt alles in de gaten.

Ik voelde ook gelijk een drang om te winnen. Net zoals het moment waarop je ‘in de finale’ staat en er nog maar één stoel over is. Je cirkelt er steeds om heen, je ogen constant op de tegenstander gericht. Ik hou niet van verliezen en bleef altijd maar letten op die stoel.
Extra snel langs de achterkant, super langzaam ervoor langs.
Dat mocht niet maar bij stoelendans en liefde, is alles geoorloofd.

De stoel in dit verhaal is natuurlijk de kassa, koelcel, schap, benzinepomp, viskraam, patattent, afhaalkoffieplek, station, bus of treinstel. Iedereen kijkt gespannen naar elkaar en wijst de ander er op dat die meer afstand moet nemen.
In de supermarkt loeren we naar elkaar en zuchten we eens opvallend diep (en hard) als iemand te lang bij de witlof staat te denken of die het nou wel of niet mee zal nemen.
Dat soort dingen.

Die afstand.
Ik snap het allemaal én ik vind het enorm onnatuurlijk.

Laatst kwam ik na jaren een oude vriendin tegen met wie ik heel vaak stiekem gedanst had en de eerste reflex is toch het handen schudden. Niet bij een naaste kunnen zijn in het ziekenhuis om diens hand vast te houden. Dat is toch onmenselijk? En zo zijn er voorbeelden genoeg.

Social distancing.
Ik begrijp het.
Ik geloof het.
Ik doe het.
Maar het voelt als een stoelendans.

Laten we dan maar hopen dat de muziek pas stopt als die ene dokter met het medicijn op de laatst overgebleven stoel kan gaan zitten en intussen verder niemand meer is afgevallen.

Blijf gezond. Blijf op afstand.