Eind februari overleed mijn neef Jelte Rozema, op 73-jarige leeftijd. In een stampvolle protestantse kerk in Middenbeemster namen we afscheid van een gerespecteerd wetenschapper maar vooral familieman met een grote hang naar nostalgie.

Door Martin Rep

De stamhouder van de familie is gevallen.

Daar lag hij nu, mijn neef Jelte Rozema. Voor in de Keyserkerk in Middenbeemster, in een eenvoudige houten kist met zes handvatten. Een fotolijstje met zijn portret erbovenop. Een lange rij mensen daarvoor, om Els, zijn vrouw, en zijn kinderen Hylke, Evelien en Jouke te condoleren. Wij achter in die rij, het schoot maar langzaam op, maar dat gaf niet, er waren veel bekende gezichten, lang niet gesproken neven en nichten, oude en nieuwe vrienden. Tijd genoeg.

Tijd genoeg om over Jelte te praten. Wanneer heb jij hem voor het laatst gezien? De een een paar weken geleden pas, bij de presentatie van het boekje over christelijke jeugdnatuurclubs in Nederland, waar Jelte zo hard aan had gewerkt. De andere een paar maanden eerder, op een verjaardag. En ik bedacht: de laatste keer dat ik Jelte zag, was bij de uitvaart van mijn broer Simon, ruim een jaar geleden.

Niemand had afscheid van Jelte kunnen nemen. Hij was er opeens niet meer. Zaterdagochtend 24 februari levenloos naast zijn bed gevonden. 73 jaar, hij had weliswaar een hartkwaal, maar daar maakte hij zich nooit zo druk over.

Jelte en ik hadden een lange geschiedenis samen. Als kinderen ontmoetten we elkaar vooral bij onze grootmoeder aan de Zuiddijk in Zaandam. We waren met dertien neven en nichten, allemaal kleinkinderen van onze Friese pake – alleen de oudste twee konden zich hem herinneren, hij was al in 1941 overleden – en van ‘opoe’ Rozema. Vier meisjes, negen jongens. Toen Wieger, de jongste, werd geboren, was zijn nicht Aukje twintig jaar en had al dik verkering. Maar het plukje van de geboortegolf van na de oorlog scheelde niet veel in leeftijd en speelde graag met z’n allen in de grote kelder van Opoes huis tijdens familiebijeenkomsten. 

In het boek Ook voor dames, dat ik in 2013 voor mijn kinderen en kleinkinderen schreef over mijn jeugdjaren, haalde ik daar herinneringen aan op:

Het was een romantisch huis, waar ik op verjaardagen en op nieuwjaarsdag, als de hele familie Rozema op bezoek kwam om elkaar veel heil en zegen voor het nieuwe jaar te wensen, uren heb gespeeld met mijn neven en nichten.

Op de trap naar boven was een brede tree, waar je heerlijk kon zitten en praten, en door een ovaal raam met allerlei gekleurde ruitjes over de Zuiddijk uitkeek.

Als we moe waren geworden, zochten we de familie weer op, die de voorkamer in een mist van sigaren- en sigarettenrook had gezet en bowl dronk, of Pleegzuster Bloedwijn uit minuscule borrelglaasjes.

Auke Rozema, Jeltes vader, werkte zijn leven lang bij scheepstimmerwerf E.G. van de Stadt in de Achtersluispolder. Hij was getrouwd met Geeske Fortuin, net als hij afkomstig uit Friesland en net als hij als kind naar de Zaanstreek geëmigreerd toen hun ouders op zoek gingen naar een betere toekomst. Jelte was, na twee oudere zussen, het derde kind van Auke en Gees. Hij werd geboren in 1950 aan de Belgischestraat, in de slagschaduw van de ‘Doofpot’, de doopsgezinde vermaning, die drie jaar later zou worden overgedragen aan het Apostolisch Genootschap.

De ‘Doofpot’ aan de Belgischstraat. Foto Wim de Jong / Gemeentearchief Zaanstad

De Doofpot was niet de kerk van het gezin Rozema, dat zondags, liefst ’s morgens zowel als ’s middags, te vinden was in de gereformeerde Noorderkerk. Soms mocht ouderling Auke Rozema preeklezen in het gereformeerde rusthuis Spes Viva aan de Oostzijde; de jonge Jelte gloeide dan van trots.

Hij ging naar de christelijke Talmaschool aan de Herderinstraat en later naar de Christelijke HBS, gevestigd in een aantal noodgebouwen achter de Parkstraat. Eigenlijk paste het Gereformeerd Gymnasium in Amsterdam beter bij hem, maar zijn vader wilde niets weten van een dagelijkse treinreis naar de zondige hoofdstad.

Spes Viva aan de Oostzijde, begin twintigste eeuw. Foto Gemeentearchief Zaanstad

Jelte doorliep de hbs-b zonder enig probleem, maar hield zijn leven lang een slecht gevoel over aan de confrontaties met zijn leraar Frans, Piet van Brederode. Tientallen jaren later speelde nog altijd zijn wroeging op over het pestenvan de docent in de eerste klas. Tijdens de rouwdienst in de Keyserkerk sprak zijn toenmalige klasgenoot Klaas Wester goedmoedig van ‘plagen’. In 2018, Jelte was inmiddels gepensioneerd en Piet van Brederode allang tot zijn voorvaderen verzameld, organiseerden Klaas en Jelte een reünie van klas 1A van 1963-’64, en schreven ze een boekje over hun oude school. Daarin bracht Jelte een ode zijn ooit gepeste leraar, die hem naderhand zo goed had voorbereid op het eindexamen dat hij een 8 voor Frans haalde. De Wiedergutmachung was voltooid.

Jelte Rozema was de vleesgeworden nostalgie. Hij organiseerde niet alleen de reünie van zijn hbs-klas, hij zorgde er ook voor dat er geregeld bijeenkomsten waren van de familie Rozema, aanvankelijk nog met ooms en tantes, later alleen met een steeds uitdunnend aantal neven en nichten. Het waren hoogtepunten waar hij naar uitkeek, die hij stimuleerde maar nooit zelf organiseerde – daar wist hij anderen voor te porren. Met de neven en nichten trok hij naar It Heitelân, Friesland, langs woningen waar ooit familieleden hadden gewoond of naar kerkhoven waar voorouders rustten. Maar er werd ook gewandeld door buurten in Zaandam waar de herinneringen lagen opgetast. Een zo’n tocht eindigde voor het oude huis van opoe Rozema, waar eendrachtig het Frysk Folksliet werd gezongen. Net zoals het werd gezongen tijdens een reünie in de voormalige doopsgezinde vermaning in Middenbeemster, waar Jeltes vijfenzestigste verjaardag werd gevierd. Zijn Japanse schoondochter begeleidde het op het orgel. Het verbaasde me een beetje dat we het niet hoefden te zingen bij Jeltes uitvaart.

Voor het huis van Opoe Rozema: familiereünie in oktober 2014. Derde van rechts, met ijsmuts, Jelte Rozema.

De rij wachtenden schoof weer een stukje op. Wij praatten inmiddels over de telefoontjes van Jelte. Op de meest onverwachte momenten kon hij je bellen. Hij belde over een jeugdliefde, gaf commentaar op een verhaal dat ik had geschreven of had het over zijn loyaliteitsconflict als AZ moest voetballen tegen Heerenveen. Meestal draaide het gesprek trouwens binnen een paar minuten uit op een discussie over kerk en geloof. Dan ging het over de strijd met zijn vader, de steile calvinist, of over zijn broer, die katholiek was geworden. Jelte was getrouwd met een meisje van buiten de kerk; hun huwelijk werd ingezegend door pater Jan van Kilsdonk. Zijn vader zal daar zeker moeite mee hebben gehad. Hoe Jelte zelf in het geloof stond, is me nooit echt duidelijk geworden. In de kerk werd hij in ieder geval nooit meer gesignaleerd.

Jelte met zijn vader Auke. Middenbeemster, 1989.

Een van zijn gelukkigste periodes was het lidmaatschap van de CJN, de Christelijke Jeugdbond van Natuurvrienden, waar Jelte zijn liefde voor de natuur ontwikkelde. Je werd lid op je zestiende, trok eropuit met leeftijdgenoten, kampeerde tussen wantsen en weidevogels en op je vijfentwintigste moest je als ouwe knar vertrekken. Het waren zijn ‘gouden jaren’, ze wezen hem de richting waarin zijn leven zich zou ontwikkelen. Van het bestuderen van de natuur op de Waddeneilanden naar een studie biologie aan de Vrije Universiteit was maar een kleine stap. Hij bleef daarna aan de VU verbonden: na zijn studie werd hij student-assistent, na zijn promotie in 1978 wetenschappelijk medewerker en vijfentwintig jaar later werd zijn wetenschappelijke loopbaan bekroond. Toen, in februari 2004, mocht ik erbij zijn toen hij zijn ambt aanvaardde als hoogleraar Klimaatverandering – Biosfeer Interacties aan de VU, met een oratie getiteld ‘Aarde, water, lucht en vuur’. Twaalf jaar later was ik er weer bij, toen hij afscheid nam als hoogleraar, met een afscheidscollege getiteld ‘Lucht en leegte’. 

Dr. Rozema tijdens veldonderzoek op Spitsbergen. Het jachtgeweer had hij nodig om zich eventueel te beschermen tegen ijsberen.

Een hoogleraar is net als een topsporter voor alles bezig met zijn vak. Relativeren pas daar niet echt bij. Jelte kon er dan ook niet echt om glimlachen toen ik in mijn bijdrage aan zijn vriendenboek ter gelegenheid van zijn afscheid zijn kamer in het VU-complex een beetje spottend vergeleek met een bezemkast. Misschien stak het hem dat ik, gesjeesde hbs’er, als redactiechef over een grotere werkkamer beschikte dan hij, de professor.

Daarna belde hij me een tijdje niet op. Maar na een paar maanden radiostilte ging toch opeens de telefoon weer. Dan was er iets gebeurd waar hij nodig wat over moest zeggen, of hij was vol lof over een artikel van mijn broer Jelte – die had hij toch net wat hoger zitten dan mij, misschien omdat ze dezelfde voornaam hadden. 

Het schuurde, kortom, wel eens tussen ons, maar we mochten elkaar toch te veel en we vonden de familieband te belangrijk om onze kleine irritaties te laten overheersen. Toevallig was hij een keer bij me op visite toen mijn kleinzoon binnenviel. Laurens moest voor filosofie een werkstuk maken over god en geloven, en opa, met zijn calvinistische verleden, leek hem wel een goede bron om daarvoor te raadplegen.

“Blijf rustig zitten”, zei ik uitnodigend tegen Jelte. Die luisterde vervolgens een halfuur ademloos naar onze gedachtenwisseling.

Vanaf dat moment kon ik niet meer stuk bij Jelte. Bij elk volgend telefoongesprek noemde hij het interview wel een keer, “wat fijn wat ik erbij mocht zijn”. Laurens kreeg trouwens een 10 voor zijn werkstuk.

Toen ik eindelijk voor in de rij was beland, vertelde ik dit verhaal aan Jeltes schoonzoon Ephraïm, die ik nooit eerder had ontmoet. Het ontroerde Ephraïm, ik kreeg een spontane omhelzing toen ik afscheid nam. 

Misschien was dat een mooier verhaal geweest voor het vriendenboek van Jelte dan dat verkeerd grapje grapje over die bezemkast. Dit verhaal dan maar als mijn late Wiedergutmachung.

Jelte Rozema, 1950-2024

Door Martin Rep.