‘Biete…’ Het klinkt als een zucht. Hij kijkt omlaag. Zijn fiets staat naast die van mij, net naast de schuifdeuren van de Dirk in Oostzaan.

Terwijl ik de mijne van het slot haal en de volle tassen over het stuur verdeel, begluur ik hem. 

Het halflange haar bedekt zijn schedel ternauwernood en zijn oren steken ertussenuit. De haren op zijn kin zijn te onregelmatig verdeeld om een baard te vormen en zijn schouders wijzen naar de grond. 

“Biete”, zegt hij weer. Wat harder. En dan, weer harder, nog een keer ‘Biete!’ Hij kijkt nu omhoog en grijpt met twee handen naar zijn hoofd waarmee hij schudt: ‘Biete, godverdomme!’

Ik kan niet wegfietsen alsof ik hem niet hoorde: ‘Meneer, kan ik u helpen?’

Geschrokken kijkt hij me aan, dan laat hij het hoofd los en grijpt in zijn fietstas. ‘Biete!’ zegt hij op normale toon tegen me. Een hand komt boven met een pot rode bieten. ‘Ik moest rodekool hebben!’