Het viaduct komt in zicht en alles ziet er rustig uit. ‘Het is een keuze’ fluister ik, ‘het hoeft van niemand’. Maar ik weet al dat het wel moet. Van mij. De snorfiets gaat niet harder dan achtentwintig, maar toch probeert mijn rechterhand er nog wat gas bij te draaien.

Kort geleden kreeg ik een oude Peugeot-brommer, hij had altijd binnen gestaan, was van een oud mannetje geweest (mijn vader) en er stond net 1000 kilometer op de teller. Hoewel ik mijn leven lang allergisch was voor gemotoriseerde tweewielers, raakte ik er binnen de kortste keren aan gewend. Voor ritjes naar Zaandam, waar ik te snel de auto voor insprong, neem ik nu mijn snorfiets. Natuurlijk is het vanuit Oostzaan te fietsen, maar de Kerkstraat is best lang en de weg via de Stationsstraat door de polder is alleen aanlokkelijk bij mooi weer.

De Peugeot, die ik voor het gemak mijn motor ben gaan noemen, staat me goed. Zeker van achteren: laatst werd ik gevolgd door drie fietsende jongens van een jaar of achttien. Ze waren aangeslagen op mijn blonde haar. Toen de voorste me had ingehaald, trapte hij op de rem: ‘Ze is oud’, meldde hij zijn maten.

Oud voel ik me niet op mijn motor. In tegendeel: ik ben verschrikkelijk kinderachtig. Dat komt door het viaduct. De laatste tijd moet ik vaak richting Het Kalf, en daarvoor neem ik de route door de polder, waarbij je uitkomt op de Zuiderweg, die onder de A7 doorloopt. Dat tunneltje heeft een echo.

Het komt door mijn vader. Tijdens onze zondagse fietstochtjes prentte hij zijn kinderen in dat elk tunneltje getest moet worden op een echo, en dat je een goede echo nooit verloren mag laten gaan. Ik geloof dat mijn broers en zussen eroverheen zijn gegroeid, maar groeien is, zeg maar, niet mijn ding.

De echo van de viaduct aan de Zuiderweg is aardig, maar niet eens echt goed. Dat maakt mijn dwangneurose extra sneu.

Als ik recht op het tunneltje afgas, zie ik aan de andere kant twee tegenliggers op de fiets. Ik baal stevig, maar het kan niet anders. Ik heb geen keus en roep:

‘Wie is de koning van wezel?’

Het klinkt hol en luid, maar de tunnel antwoordt niet. Daarom doe ik het zelf:

‘Ezel, ezel, ezel…’

De tegenliggers, meiden met sporttassen in hun krat, kijken geschrokken. ‘Echo’, verklaar ik terwijl mijn rechterhand het gas weer probeert op te voeren. Misschien moet ik toch maar een helm gaan dragen: een gesloten model met een donker vizier.