In mijn hoofd heet ze Mies. Ik weet niet waarom, want ik weet best dat het Sandra is. Soms heeft ze make-up op. Misschien wel altijd, maar soms valt het op.

Ze is druk in de weer achter de bar in het bouwsel met de bruinachtige tegels op de vloer.

Schuldbewust schuif ik aan mijn vaste tafel.
Zal ze het doorhebben?

Aan het systeemplafond hangen Oosterse lampen en elk tafeltje heeft een mini-dienblad met daarop een lavendelplantje, een blauw metalen emmertje met servetten, en peper en zout. De houten tafeltjes zijn bespannen met zeil met houtprint. De stompe pastelkleurige kaarsen op de vensterbank hebben nog geen vuur gevoeld.

In de hoek zwemmen de flinke goudvissen –twee vrouwtjes zonder naam- rustig rond in hun vierkante meter.
Alleen als ik niet in een Privé, NHD of Story zit, vraagt ze hoe het gaat.
‘Hoe gaat het?’ vraagt ze als ik naar de vissen kijk.

Vorige week en de week daarvoor ben ik vreemdgegaan bij de Febo-drive-thru en de Subway die nieuw zijn gekomen op het industrieterrein hiernaast.
‘Best’ mompel ik, terwijl ik haar ogen ontwijk.

Er staan zelfgemaakte soepen, salades, gehaktballen en het mysterieuze ‘broodje Bentang’ op het menu. Ze prijst het niet aan, want inmiddels weet ze dat ‘hetzelfde’ het hoogst haalbare is bij mij.

‘Hetzelfde?’ vraagt ze, maar het is een formaliteit. Ze had me aan zien komen lopen en m’n bestelling is al bijna klaar.
Nergens smaakt hetzelfde zo goed.