Ik weet niet hoe lang hij al naast me stond maar door een snotterig neus-ophalend geluidje keek ik eens opzij en zag hem, een joch van een jaar of 8, 9 met grote bruine ogen die vragend zonder woorden naar mij opkeek. Hij was niet alleen hoorbaar maar ook zichtbaar duidelijk verkouden want onder zijn sproetjesneus kleefde een heuse verse snottebel.

Bij de kraam van de warmste marktbakker van Wormerveer stond ik op dat moment iets lekkers uit te zoeken en was hij er getuige van welke grote boterkoeken ik kocht.  
Ik nam een koek uit de verpakking en hield hem die voor: “wil je?” 
Hij knikte blij verrast, pakte de koek aan en nam meteen een gretige hap: “dank u wel!” 
Daarna liep hij weg naar ergens schuin achter de kraam, zijn jas had hij uit, die had ie voor het gemak met de capuchon achter aan zijn hoofd opgehangen.

In de ‘normale tijd’ krioelt het altijd van de bezoekers op deze gezellige markt met de aantrekkingskracht van een groot en divers aanbod aan goederen op, voor, en aan de kramen.  En die mensen komen voor het kopen van allerlei spullen, echter nooit benoemd als wel of niet essentieel, daar had niemand het toen over. Want de verleiding ligt ook op de markt altijd op de loer en kijken doet ook vaak kopen, hoezo essentieel..?    

De markt die, net zoals overal in het land, nu nog steeds alleen maar mag komen voor de ‘essentiële’ boodschappen, waarvoor mensen ook nog in de rij moeten staan, biedt een lege en saaie aanblik op dat mooie grote Marktplein. Het doet je terugverlangen naar hoe het er hoort te zijn. Ik kom er nog bij tijd en wijle, stammend uit de traditie van de vele jaren dat ik er vlakbij werkte bij het architectenbureau aan de Zaan, die later en best prettig voor mijn gemak naar mijn woonplaats Zaandam zou verhuizen. Maar even tussen het werk door naar de markt wandelen om een bloemetje te halen ter opfleuring van de werkplek en wat lekkers voor bij de koffie, was elke week een aangename onderbreking.

Bij de kraam voor dierenbenodigdheden had ik weer van allerlei voor de vogels in mijn tuin gekocht en liep ik met de zak voermix paraat dezelfde richting uit als de jongen. Tussen het plein en de begraafplaats loopt een sloot, Soldatensloot geheten (what’s in a name?)  waar zich in het water en nabijheid altijd vogels bevinden. 
Hij stond er ook, het ventje, en ik zag hem beurtelings een hapje van zijn koek nemen en daarna een stukje verkruimelen voor de vogels in het gras. Ahh, een vogelaartje was hij dus, net als ik! En ik zei tegen hem: “eet je koek zelf maar op hoor, dan geven wij ze wel wat van het goede voer.” Daar had hij absoluut geen problemen mee, hij straalde toen hij met smaak de hele koek naar binnen hapte en net als ik een hand voer uit de zak nam om uit te strooien voor de vogels. 

Terwijl hij me gedag zei haalde hij ook nog even luidruchtig achter zijn capuchon zijn sproetenneus op en toen ik hem weg zag huppelen de Houtkade op realiseerde ik me dat ik niet naar zijn naam gevraagd had. 
Dus zal ik me hem maar liefdevol blijven herinneren als het fijne gosertje Snottebel…

*Ruth*