De opdracht die burgemeester Jan Hamming ons tijdens de herdenking van de Holocaust voorhield, leek eenvoudig: geef elkaar de ruimte om te zijn wie we zijn, haat niet, polariseer niet, spreek mensen aan op hun haat zaaiend gedrag.

Die opdracht is niet zeker niet eenvoudig voor mensen, die tachtig jaar na de holocaust nog steeds gebukt gaan onder de trauma’s van hun ouders en die op straat worden uitgescholden, bespuugd of zelfs bedreigd om wat ze zijn.

Jan Hamming zei in zijn toespraak dat één op de twee joden zich niet vrij voelt in het openbaar.

Ik dacht meteen aan de uitspraak van Joodse kennis, die het hart op de goede plaats draagt, maar na de aanval op een Joods restaurant in Amsterdam zo boos werd dat hij zich liet ontvallen:

‘Zolang er in Nederland nog één jood wordt bedreigd, ben ik tegen de komst van mensen die ons haten.’

Deze uitspraak is voor iedereen begrijpelijk en invoelbaar, maar de vergelijking met het verleden gaat niet op. De Holocaust was niet te wijten aan de instroom waarop hij doelde; het waren Nederlanders, ook Zaankanters die hun stadgenoten verrieden en overleverden aan de Duitsers. Tijdens de herdenking van afgelopen zondag in de Bullekerk riep de Zaanse burgervader bestuurders op om leiderschap te tonen. Door de problemen te herkennen en aan te pakken, de kwetsbaren te beschermen, maar een grens te trekken tegen haat; tegen het opzetten van de ene bevolkingsgroep tegen de ander. In eigen stad of streek wordt die opdracht vaak bemoeilijkt door akelige gebeurtenissen.  Wie naar het wereldnieuws kijkt, voelt zich machteloos. Toch had Jan Hammink een nastrevenswaardige boodschap.

Anneke van Dok

(De toespraak  van de burgemeester is integraal afgedrukt in De Orkaan)

De foto is gemaakt door jan Lapère.