4 mei toespraak Dennis Straat Koog a/d Zaan

Tijdens de dodenherdenking in het Koogerpark sprak wethouder Dennis Straat onderstaande tekst uit. De foto hierboven komt uit het poëziealbum van Dettie Heidel, waarin Regina (‘Gini’) Brilleslijper rond 1940 een tekstje schreef. Regina werd in juni in Sobibor vermoord. Op de foto staat ze links naast Dettie voor de bioscoop van Oenen in Zaandijk.

Toespraak Dennis Straat
Een keer per jaar staan we stil. Zomaar. Op straat, met bekenden en onbekenden. Niet ver van waar we wonen, of op een plek in Nederland waar je toevallig bent.  We zijn stil. Er is nog verkeer dat ergens rijdt, muziek die ergens aanstaat, iemand die ergens iets roept. En toch staan we stil.
 
Op 4 mei zijn de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in onze gedachten. Ze leven weer even. De mannen, vrouwen en kinderen die om het leven kwamen in de oorlogen waar ons land bij betrokken was. Het grootste aantal slachtoffers in Nederland viel tijdens de bezetting door nazi-Duitsland tussen mei 1940 en mei 1945. 250.000 mensen. De helft van hen was joods. Als je drie of vier joodse grootouders had werd je als een gevaarlijke ziekte beschouwd, en moest je uit de weg worden geruimd. Het is moeilijk om je dat nog voor te stellen. Maar de website Joods Monument Zaanstreek geeft honderden voorbeelden, van joodse Zaankanters en joden die bij ons onderdoken.

Roosje Drilsma uit Zaandam was een van de 300 Zaankanters met drie of vier joodse grootouders. Ze was bijna 15 toen ze werd omgebracht. Ver hier vandaan, in Polen. Zo ver, dat we het bijna vergeten waren. Het was al eerder moeilijk geweest, want Roosje moest in september 1941 plotseling van het Zaanlands Lyceum af. Ze moest naar een school met alleen joodse leerlingen, leraren en personeel. Die was in Amsterdam. Haar vader was kort daarvoor het bezit van zijn groothandel in huishoudelijke artikelen kwijt geraakt. Gedempte Gracht 93, waar nu de Rozengrachtsteeg is. Ook zijn geld werd afgepakt. In januari 1942 kwam er een brief van de Joodse Raad dat de Joden na drie dagen de stad moesten verlaten. De Duitsers hadden Zaandam uitgekozen als eerste gemeente die Judenrein moest zijn. Ze mochten alleen meenemen wat ze met hun handen konden dragen. Roosje kon met haar ouders en broertje intrekken bij het gezin van een tante, drie hoog in Amsterdam. In augustus 1942 kwam daar de brief van de Duitse autoriteiten dat Roosje met haar vader, moeder en broertje naar het buitenland moest, om te gaan werken. Kinderen die gaan werken? Het bleek vernietigingskamp Auschwitz te zijn.

In Koog aan de Zaan onderging Regina Brilleslijper eenzelfde lot als Roosje. Ze woonde met haar ouders, Jozef en Bartha Brilleslijper, drie broers en oma Zilverberg aan de Lagedijk 23.  Ze hadden een kleine parfumeriewinkel en kregen in maart 1941 bij het gemeentehuis reductie voor de leges bij hun aanmelding als zijnde van joodsen bloede. In september van dat jaar was Gini, zoals ze meestal heette, niet meer welkom op de Libertaire School, op de hoek met de Guisweg. Haar broertjes ook niet. In het poëziealbum van haar klasgenootje Dette Heidel schreef ze ooit: ‘Als je dan de rozen ziet, vergeet vooral de doornen niet’. De doornen groeiden. 30 maart 1942 was de datum dat Koog Judenrein moest zijn en vertrok Gini met het gezin naar Amsterdam. Ruim een jaar later, op 4 juni 1943, was ze dood. Samen met haar ouders en broers vergast in Sobibor. Oma was twee weken eerder in hetzelfde kamp vermoord.

In Zaandijk is het een eer om de naam van Tieke Jansma te noemen. Zij was onderwijzeres aan de lagere school Gortershoek en had in het begin van haar aanstelling een kamer bij haar collega, hoofdonderwijzer Bart Rijpstra en diens echtgenote Wijtske Keverkamp. Dat was aan de Meidoornlaan 2. Zij verborgen verschillende joden. Tieke werkte met hen samen, en nam op een gegeven moment verschillende onderduikers in haar Amsterdamse woning op. In januari 1945 waren dat er twaalf. Een van hen slaagde er tijdens de Hongerwinter in om wat paling op de kop te tikken. Die bleken te zijn besmet. Tieke was de enige die dodelijk ziek werd. Ze stierf op op 12 januari 1945 aan buiktyphus.

Joden en niet-joden kwamen onder de oorlog in verzet. Zeker niet iedereen, er waren ook veel meelopers en verraders. En soms waren er helden. Bij hen hoorde het doopsgezinde echtpaar Pel van de ouwelfabriek Primus in Zaandam. Ze organiseerden met geloofsgenoten hulp en opvang voor kinderen uit het gebombardeerde Rotterdamse en Den Helder. Veertig Rotterdammertjes logeerden in de Zaanstreek. Later ging men voedselpakketten sturen  naar geloofsgenoten die vanwege hun joodse achtergrond in Westerbork zaten. Wijbrand Pel overleed in maart 1942. In de zomer van dat jaar nam Geertje een joodse baby op in haar gezin, Marion Swaab (‘Map’). Dat ging goed tot februari 1944. Foute politiemensen maakten werk van de tip van een jodenjager. Geert moest zich met het joodse kindje melden bij de Sicherheitsdienst in Amsterdam. Ze ging, maar gaf Map mee aan haar dochter Trijntje, die het kind in veiligheid wist te brengen. Maar Geertje werd vastgezet en kwam uiteindelijk in Ravensbrück terecht, een concentratiekamp voor vrouwen. Vrouwen die als ziek of niet fit werden beschouwd werden er in de laatste maanden van de oorlog doodgeschoten of vergast. Geertruida Pel-Groot overleed in de gaskamer, op 20 februari 1945.

Geertje Pel-Groot was een vrij mens in een uiterst onvrije tijd. Zij volgde haar geloof en haar geweten, en accepteerde gevangenis en dood voor de vrijheid van anderen. Roosje was een kind, van wie diezelfde vrijheid stap voor stap werd afgenomen. Tot aan de vrijheid om te ademen toe. Omdat ze anders was, jood. Onvoorstelbaar. Maar wat doen wij met onze vrijheid? Weten wij wat lijden voor vrijheid is? Hebben wij nog  een geloof of een geweten? Zijn wij nog in staat om voor vrijheid onszelf te riskeren?

Er is nu geen oorlog of bezetting in Nederland. Gelukkig. Er is wel onvrijheid. Ik wil een paar voorbeelden noemen, die we allemaal kennen.
Discriminatie bij solliciteren en op de werkvloer is al twintig jaar een aangetoond feit. Ook bij de overheid.  Een moeilijke achternaam, een handicap, een man die zich te vrouwelijk of een vrouw die zich te mannelijk gedraagt – je wordt vier keer zo vaak afgewezen of je krijgt steeds problemen. Accepteren we dat? Of worden we eindelijk rechtvaardig?

Er wordt gepest op school. Dat is van alle tijden, zeggen we. Veel meisjes en jongens in de leeftijd van Roosje voelen zich onveilig in de klas. Ze durven er niet over te praten en worden buitengesloten. Hun jeugd vergaat. Vinden we dat normaal? Of zorgen we dat het stopt?
Hoogbejaarden en chronisch zieken hebben recht op zorg. Maar de manier waarop moet anders. Huizen sluiten, thuiszorg staat onder druk en er wordt bezuinigd. Maar bezuinigen we ook op de sterkeren?  Vinden we de vrijheid van ouderen en zieken belangrijker dan die van onszelf?

De gemeente krijgt in 2015 – zoals het er nu uit ziet –  juist voor jongeren, werklozen, langdurig zieken en ouderen een centrale rol.  Een enorme operatie waar terecht zorgen over bestaan. De kwetsbaarheid van Roosje, die van het gewone leven werd buitengesloten, komt bij deze groepen terug. De dapperheid en vindingrijkheid van Geertje Pel hebben we dan ook hard nodig, bij ons als overheid en bij ons als burgers. Toen was er oorlog en fascisme, nu proberen we van die tijd en zijn verschrikkingen te leren. Eén les lijkt duidelijk: het onderdrukken van kwetsbare mensen is het einde van democratie. Of laat ik het positief zeggen: zorgen voor de vrijheid van elkaar is het vestigen van vrede.