Lang voor ik me voortbewoog op mijn Puch en Citroën 2CV, had ik mijn eerste gemotoriseerde ervaring. Dankzij de Solex van mijn schoonzuster.

Door Martin Rep

Amsterdam lag om de hoek als je in de Meidoornstraat in Zaandam woonde. Op dinsdagmiddag was de sigarenwinkel van mijn vader verplicht gesloten. Als het gezin nieuwe kleren nodig had, was dat het moment dat we met z’n allen in de ENHABO-bus stapten om een klein halfuur later kotsmisselijk uit te stappen bij het Tolhuis in Amsterdam-Noord, waar de IJ-ponten heen en weer voeren om ons naar het centrum van de hoofdstad te brengen.

Eenmaal op de hbs, merkte ik dat Amsterdam nog dichterbij lag dan ik al dacht. Af en toe had ik zin om lekker te spijbelen, door Amsterdam te zwerven, een ijsje bij Ruteck’s te halen en van een afstandje te loeren naar de dames achter de ramen op de Wallen.

Het was tien kilometer. Ik fietste de Noorder IJ- en Zeedijk af, reed door Tuindorp Oostzaan, langs de NDSM-scheepswerf en na een goed halfuur stapte ik bij het Tolhuis op de pont. Daar stonden mannen met petten, een sigarenstomp in de mond, de meesten op de fiets, sommigen op de brommer. Een Berini, een Kaptän Mobylet, een enkele Sparta, vooral veel Solexen.

Over brommers dacht ik niet veel na, al was ik inmiddels zestien jaar. Veel te duur, en: waar zou ik een bromfiets voor nodig hebben? Naar school was het nauwelijks tien minuten fietsen. Er was een meisje in Krommenie waar ik op verliefd was en dat was wel veertig minuten, maar dat had ik er graag voor over.

Tot ik een schoonzuster kreeg.

Joke was een Limburgse schone die verpleegster was in de Valeriuskliniek in Amsterdam. Daar ontmoette ze Simon, mijn oudste broer, die in de laatste fase was van zijn studie medicijnen en zich binnenkort als huisarts mocht vestigen maar zich waarschijnlijk verder ging specialiseren.

Hippe dame (niet mijn schoonzuster) in Solex-promotie, jaren zestig.

Het was 1962. Nederland ging nog altijd gebukt onder de woningnood, een souvenir van de oorlog dat de Duitsers hadden achtergelaten, als een vervelende ziekte na een korte en onprettige intieme relatie. Voor Joke en Simon was geen huis beschikbaar, laat staan een huis in Amsterdam.

Gelukkig woonde mijn grootmoeder, ‘opoe’ werd ze in de familie genoemd, op de Zuiddijk, vlak om de hoek bij de Meidoornstraat. Haar man was al twintig jaar geleden gestorven; sindsdien verhuurde ze een deel van haar huis aan jonge stelletjes. En gelukkig voor Simon en Joke hadden de vorige huurders, Dirk en Sientien, inmiddels een eigen huisje gevonden. Dus trokken Simon en Joke in bij opoe. Het gaf wel eens ongemak. Als Joke de aardappels in het gedeelde keukentje had opgezet, schoof opoe die soms opzij en zette haar eigen raapsteeltjes op het gas. Maar ze hadden het goed samen, zei opoe steevast als haar ernaar werd gevraagd.

Amsterdam en Zaandam liggen wel vlak bij elkaar, maar met bus, trein en tram van de Zuiddijk naar de Valeriuskliniek ben je toch elke dag gauw een uurtje bezig. Dat vond Joke te lang. Fietsen was geen optie. Dus stond er op een goede dag een heuse Solex in de kelder van de dijkwoning van opoe.

Wat een sensatie! Voor onze generatie het eerste gemotoriseerde voertuig in de familie. Joke reed er tevreden mee heen en weer. Toen ik haar op een zaterdag in het voorjaar voorbij zag snorren, zwaaide ik naar haar.

Ze stapte af en lachte. “Wil jij ook een keer?”, vroeg ze. Ik was verbaasd; als het mijn Solex zou zijn geweest, had ik haar zoiets nooit aangeboden.

Franse poster uit de jaren zestig voor de ‘Velosolex’.

Het was simpel om weg te rijden. Even fietsen, zodat de zware tweewieler een stukje vooruit reed. Dan het motortje op het voorwiel laten zakken, het blubberde en reutelde wat, maar dan ging je er wel degelijk vandoor. Ik reed de Zuiddijk een stukje af, keerde en reed terug naar mijn schoonzuster die als een Italiaanse schone, met hoofddoekje, voor opoes huis stond te wachten.

“Je mag hem wel lenen hoor”, zei ze. “Er was toch een voetbalwedstrijd waar je heen wilde?”

Dat klopte. Het eerste van mijn club ZCFC, Zaandams Christelijke Football Club, speelde over een uurtje een belangrijke uitwedstrijd tegen NDSM, het fabrieksteam van de scheepswerf in Amsterdam-Noord. Derde klas amateurs, zaterdagmiddagcompetitie KNVB. Zeker te doen op de fiets, maar ik had daar eigenlijk geen zin in. Nu, op deze prachtige, zwart-glimmende Solex, werd het een heel ander verhaal.

Het speelcomplex van NDSM aan de Klaprozenweg in Amsterdam-Noord, ca. 1965. Foto website SV Kadoelen

“Er zit genoeg benzine in”, constateerde Joke nadat ze de dop van het tankje had gedraaid. “Nou, veel plezier ermee, tot vanavond.”

Op topsnelheid vloog ik over de Noorder IJ en Zeedijk. Ik voelde me opeens geen fietsende schooljongen meer, maar een coureur op weg naar de finale van de TT in Assen. De wind floot om mijn oren. Ik legde de pruttelende tweewieler zo schuin mogelijk in de bochten en scheurde dwars door Oostzaan, dan door Tuindorp en door Amsterdam-Noord. Toen was ik al bij de immense NDSM-werf, met daartegenover het sportcomplex voor het personeel.

Ik was ruim op tijd, zette de Solex goed op slot en wandelde naar het sportterrein. Drie, vier mensen liepen met me op. Maar ik had een heel andere ervaring. Het was alsof ik tussen drommen supporters naar het Olympisch Stadion wandelde, waar het Nederlands Elftal, met ‘de Zwarte Panter’ Frans de Munck onder de lat, klaar stond om de Belgen een lesje te leren. Mijn eerste rit op een brommer had me niet alleen naar Amsterdam-Noord gebracht, maar ook naar een heel nieuwe dimensie. Zestien jaar oud was ik, en opeens kon ik de hele wereld aan.

Spaarkaart met foto’s van ZCFC-spelers uit alle geledingen. De foto’s werden rond 1960 te koop aangeboden in het kader van een actie voor een nieuw clubhuis voor ‘Zet’. Foto website ZCFC.

Foto boven: Mevrouw op Solex (niet mijn schoonzuster) bij het Zuideinde in Westzaan, ca. 1965. Foto Gemeentearchief Zaanstad.