Van Rob Vreeken, Zaankanter en correspondent van de Volkskrant in Istanbul, verscheen onlangs het boek Een heidens karwei – Erdogan en de mislukte islamisering van Turkije. 

Een van de twaalf hoofdstukken, ‘Turk in Zaandam, Zaankanter in Turkije’, is een tweeluik over Turkse Nederlanders in de Zaanstreek en degenen die achterbleven in Turkije. Hoe is het beide groepen vergaan sinds de jaren zestig, toen de arbeidsmigratie op gang kwam?

In een reeks van negen afleveringen brengt De Orkaan dit hoofdstuk.

Vandaag de eerste aflevering:

Het stippellijntje tussen Poelenburg en Gülagaç

Tussen Gülagaç en Poelenburg loopt een stippellijntje. Het lijntje bestaat al meer dan vijftig jaar en het werd eind jaren zestig getrokken door zeven mannen die samen besloten dat in Turkije voor hen – voorlopig – geen toekomst was. 

Gülagaç is een plaats in de provincie Aksaray in Centraal-Anatolië. Een Turks stadje als zovele, 4600 inwoners, niks bijzonders, maar op deze zomerdag in augustus lijkt het wel een Frans vakantiedorp. Doordat Gülagaç iets hoger ligt dan het omringende vlakke land is de temperatuur perfect. Het is donderdag, marktdag, de markt is behoorlijk groot. De kleuren van de groenten en het fruit stemmen vrolijk. Oudere mannen bevolken als vanouds de theeterrasjes, hun vrouwen – als vanouds met hoofddoek – struinen de kraampjes af, maar er wandelen ook jonge vrouwen met zomersblote benen. (Na de soundcloud gaat de tekst verder)


Liever luisteren?


In de jaren zestig had Gülagaç weinig vrolijks meer. ‘Er was niets,’ zegt de tachtigjarige Kadir Ay, een van de zeven mannen van destijds. ‘Een echt plattelandsdorp. Er was geen infrastructuur. Geen riolering, geen stromend water, slechte wegen, oude huizen, geen ziekenhuis. Alleen een lagere school.’

Landbouw was de enige bron van inkomsten, maar door de grote kindertallen, langdurige droogte en de mechanisatie van de landbouw waren miljoenen boerenzonen in heel Turkije overtollig geworden. De industrialisering speelde zich vooral af in het westen van het land, niet hier.

Of hun toekomst definitief in Nederland lag, dat wisten die zeven mannen nog niet. Wat ze wel wisten, was dat daar werk was. Kadirs broer was naar Duitsland gegaan en zat sindsdien keurig in het pak. ‘Toen dacht ik: dat wil ik ook’, zegt hij. Fabrieken hadden dringend behoefte aan goedkope jonge arbeidskrachten uit het Middellandse Zeegebied. Vraag en aanbod ontmoetten elkaar, via dat stippellijntje. De industrie van de Zaanstreek sprong er gretig op in: Bruynzeel, Verkade, Albert Heijn, Honig, Pieter Schoen, Cacao de Zaan. 

Mede op aandringen van de Zaanse ondernemers, die de gastarbeiders aanvankelijk onderbrachten in pensions, werd medio jaren zestig aan de oostkant van Zaandam een nieuwe wijk uit de grond gestampt. Dat zag ik met eigen ogen gebeuren. Als jongetje van twaalf had ik er mijn eerste krantenwijk, voor het Algemeen Handelsblad. Straat voor straat werden de woningen opgeleverd, wat mij af en toe een nieuwe abonnee bezorgde. Later, eind jaren zeventig, woonde ik zelf vijf jaar in een van de flats, aan de Thijssestraat. Daarna verhuisden we naar een woning net buiten de wijk. 

Poelenburg belandde in 2007 uiteindelijk op de lijst probleemwijken van minister Ella Vogelaar, maar anno 2023 is nog altijd te zien waarom het medio jaren zestig werd beschouwd als toonbeeld van maatschappelijke samenhang. Aan de lange westrand van de langgerekte wijk ligt een prachtig park met een kinderboerderij, schooltuinen en een natuurcentrum. De bebouwing begint met een rij villa’s, dan volgen grote eengezinswoningen, dan kleinere eengezinswoningen, dan flats van vierhoog met af en toe een blokkendoos van achthoog ertussen. Er is ruimschoots groen. Welgesteld, modaal en arm liggen nergens meer dan 200 meter bij elkaar vandaan en ontmoeten elkaar – in theorie – in de twee winkelcentra in het midden.

Een paar incidentjes zeven jaar geleden rond ‘treitervlogger’ Ismail Ilgün in winkelcentrum Bloemkorf werden door Jeroen Pauw zo opgeblazen, dat zelfs premier Mark Rutte het nodig vond zich uit te spreken over het ‘tuig van de richel’ in de Zaandamse wijk. Poelenburg stond er gekleurd op. Voor het gemeentebestuur van Zaanstad overigens reden nog een tandje bij te zetten met het verbeteren van wat Vogelaar een ‘krachtwijk’ had genoemd.

De zeven pioniers uit Gülagaç behoorden tot de eerste Turken in Poelenburg. ‘De taal was moeilijk,’ zegt Kadir Ay. ‘We deelden in het pension één lepel voor de soep. In Turkije liggen lepels gewoon op de markt, maar in Nederland niet, daar waren ze verpakt. Ik wist niet hoe je dat moest kopen.’ Na een tijdje – voor Kadir duurde dat zes jaar – kwamen echtgenotes en kinderen over en de meesten kregen in Zaandam nieuw nageslacht. De toekomst lag dus wel degelijk voorgoed in Nederland, al kreeg die toekomst na het pensioen toch weer een staartje Turkije. 

Kadir Ay

Kadir en zijn vrouw Güllü wonen tegenwoordig vijf maanden per jaar in Gülagaç en zeven maanden in Zaandam, net als de 95-jarige Efraim Benli (zie foto bovenaan), de enige andere van de zeven pioniers die nog in leven is. Het beste van twee werelden. In Turkije het weer, de ruimte en de vertrouwde bodem, in Nederland de kinderen en de kleinkinderen, de zorg, de grote AH-supermarkt vlakbij, en ja: Nederland. 

Geen kwaad woord over Nederland, tijdens mijn gesprek met het goedlachse en fysiek knappe bejaarde tweetal in een koffiehuis op de markt van Gülagaç. De eerste moeilijke jaren kwamen ze door dankzij de vele behulpzame mensen om hen heen. ‘Onze eerste vrienden waren de Nederlandse buren,’ zegt Güllü met behulp van mijn tolk Mahmut.

‘Nederlanders zijn hulpvaardiger dan Turken,’ zegt Kadir. ‘Ze nemen de tijd voor je als je de weg vraagt.’ Op de vraag naar cultuurverschillen tussen beide landen: ‘Behalve de religie is de manier van leven in Nederland beter. Als een Nederlander 5 cent van je leent, krijg je die terug. In Turkije proberen ze je altijd op te lichten.’ ‘We waren opgelucht over het leven in Nederland,’ zegt Güllü. ‘We merkten niets van discriminatie, we voelden ons geen buitenstaanders. Wel verbaasden we ons over de kleding. In Turkije droeg niemand minirokken, daar moesten we aan wennen. Maar nu kleden onze kleinkinderen zich nog bloter dan Nederlanders.’

Opvallend. Drie maal bezocht ik de afgelopen tijd de provincie Aksaray, dus zowel de gelijknamige provinciehoofdstad als dorpen en stadjes rondom, zoals Gülagaç. Ik sprak er een groot aantal mensen die in Nederland hadden gewoond – de meesten pensionado’s – of Turkse Nederlanders die voor vakantie in Turkije waren. Nooit viel ook maar één ongunstige opmerking over Nederland te noteren, en dat was echt niet uit beleefdheid jegens mij. Soms werden er sneren naar Turkije aan toegevoegd.

‘Nederland is goed, anders was ik er niet 31 jaar gebleven. Ik weet dat sommigen tegen moslims zijn, maar dat is een minderheid. In het dagelijks leven heb ik het niet meegemaakt. Bij de gemeente waren we als familie voor elkaar, we kwamen bij elkaar thuis thee drinken.’ Ali Oflaz (61) in dorp Topakkaya, gepensioneerd medewerker van de Rotterdamse gemeentereiniging. 

‘Nederland is meer ontwikkeld. Mensen respecteren elkaar, luisteren naar elkaar. Vrouwen worden er meer gewaardeerd dan in Turkije. In Nederland heb ik als vrouw meer vrijheid, daar doe ik dingen die ik hier niet zou kunnen: alleen uitgaan, op welk tijdstip dan ook.’ Hatice Emir (38) uit Gülagaç, visagiste, woont sinds vier jaar in Spijkenisse, waar haar man als kind heen verhuisde. 

Nee, een wetenschappelijk onderbouwde steekproef is het niet, maar het is te opvallend om onvermeld te laten. Racisme en discriminatie? Natuurlijk hebben Turkse Nederlanders ermee te maken, maar blijkbaar liggen de woorden de arbeidsmigranten niet in de mond bestorven.


Rob zien?

Rob Vreeken is zondag 17 september te gast op de literaire middag van De Wormerveerse Vermaning en ‘t Nut. Met journalist Eva Hoeke praat hij dan over zijn boek en over zijn ervaringen in Turkije. Aanvang 15.00 uur. De Vermaning, Zaanweg 57, Wormerveer