In Zaanstad had 7,1 procent van de huishoudens in 2020 een inkomen onder de lage-inkomensgrens (minder dan € 13.200 per jaar). Die 4.800 huishoudens bestaan uit zo’n 9.000 personen, waaronder 2.400 kinderen.

Die 7,1 procent ligt boven het landelijk gemiddelde van 6,8 procent. Wormerland (4 procent) en Oostzaan (3,6 procent) hebben in vergelijking met het landelijk gemiddelde minder huishoudens (samen 400 met 900 personen waaronder 300 kinderen) die rond moeten komen van een inkomen ‘onder de armoedegrens’.

Dit blijkt uit recente gegevens van het CBS. Het CBS stelt ook dat is aantal gezinnen dat onder de armoedegrens zit, “het laagste aantal in 25 jaar” is. Het komt landelijk gezien wel neer op gemiddeld 2 kinderen per schoolklas.”

Deze getallen slaan op gezinnen die in heel 2020 een laag inkomen hadden. In de hele Zaanstreek zijn 2.200 huishoudens die al vier jaar of langer onder de armoedegrens leven. Het gaat dan om bijna 4.000 mensen en ruim 1.000 kinderen.

Zaanstad is na Amsterdam (11,9 procent onder de armoedegrens), Zandvoort (7,6 procent) en Den Helder (7,2 procent) de gemeente met relatief de meeste gezinnen onder de armoedegrens. Ook andere grote steden (Rotterdam, Groningen, ‘s-Gravenhage en Arnhem scoren relatief hoog (boven de 11 procent).

Eénoudergezinnen

Het gaat – landelijk gezien – relatief vaak om kinderen uit éénoudergezinnen. Ook kinderen uit een huishouden met een migratieachtergrond lopen meer kans op armoede dan kinderen zonder migratieachtergrond.

“Vooral kinderen uit Syrië, Eritrea en Somalië hadden een hoog risico op armoede (50 tot ruim 60 procent). De vluchtelingen uit deze landen die een verblijfsvergunning hebben zijn merendeels afhankelijk van een bijstandsuitkering en leven dan meestal onder de lage-inkomensgrens. Onder kinderen met een westerse migratieachtergrond springen de Bulgaarse kinderen eruit. Van hen had bijna 20 procent een armoederisico in 2020.”

Kinderen uit gezinnen met een laag inkomen hebben relatief gezien meer gezondheidsklachten en ook vaker overgewicht.

Vakantie

Gezinnen met een laag inkomen hebben ook te maken met financiële beperkingen aldus het CBS:

“66 procent van de lage-inkomensgezinnen met minderjarige kinderen gaf in 2020 aan dat ze niet elk jaar een week op vakantie kunnen. Van de overige gezinnen was dat 9 procent.

De lage-inkomensgezinnen zeggen ook vaker dat er onvoldoende geld is om het huis deugdelijk te verwarmen of om regelmatig nieuwe kleren te kopen.

Verder heeft 30 procent vanwege onvoldoende financiële middelen geen auto en moet 14 procent het zonder een computer, laptop of tablet doen. Bij gezinnen met een inkomen boven de lage-inkomensgrens is nauwelijks sprake van deze beperkingen.”


Bronnen: persbericht CBS en aanvullende data uit CBS-Stateline, foto: Voedselbank Zaanstad