Langzaam lijkt het besef te groeien dat er iets is misgegaan. Niet in een enkele maatregel of beslissing, maar in de manier waarop er naar mensen wordt gekeken. Er is de afgelopen weken ophef ontstaan over het openbaar maken van persoonlijke gegevens van (oud-)inwoners met vermeende bijstandsschulden.

Ook de aanpak van een gemeentelijk interventieteam ligt onder een vergrootglas. Niet vanwege een gebrek aan daadkracht, maar omdat er grenzen zijn overschreden.

Waarschijnlijk wettelijk, maar wat mij betreft zeker moreel.

Toch zijn deze voorvallen niet op zichzelf staand. Ze passen in een patroon dat al langer zichtbaar is: een bestuurscultuur waarin controle belangrijker is geworden dan contact, waarin wantrouwen het uitgangspunt lijkt in plaats van vertrouwen. En waarin fouten vaker worden gezien als bewijzen van opzet dan als signalen van iets dat anders moet.

Het begon klein. Een pilot. Een tijdelijke maatregel als ‘preventief fouilleren’, en een cameraatje hier en daar… als uitzondering op de regel. 

En telkens is het goedbedoeld: veiligheid, efficiency, risico’s beperken. En als je niets te verbergen hebt, dan is het toch niet erg?

Volgens mij werkt die methode niet en ook nooit. 

Opgeteld ontstaat er een sfeer waarin mensen eerst verdacht zijn en pas daarna burger, medewerker, ouder, jongere, mens.

Als iemand wordt behandeld als bij voorbaat verdacht, is het risico groot dat er naar die verwachting wordt geleefd. Niet omdat mensen slecht zijn, maar omdat wie uitgesloten wordt, weinig te verliezen heeft. 

Het is lang geleden maar op de middelbare school zag mijn wiskundeleraar Meneer Helfenstein me. Door zijn vertrouwen begreep ik alles wat hij vertelde. Mijn cijfers waren huizenhoog. Maar die daalden het jaar daarop tot diep in kelder toen ik een lerares kreeg die me alleen maar vervelend vond. 

Wie gezien wordt om wat goed gaat, wie wordt vertrouwd, groeit daar naartoe. Maar andersom werkt dat ook. 

Natuurlijk moet fraude worden aangepakt. Natuurlijk is ondermijning een serieus probleem. Maar de manier waarop die aanpak plaatsvindt, zegt veel over het vertrouwen in de samenleving. Over het geloof dat mensen tot iets goeds in staat zijn, ook als ze struikelen. Over het vermogen om rechtvaardig te zijn, zonder hard te worden.

Wat Zaanstad laat zien, is dat beleid niet neutraal is. De toon en de blik waarmee naar inwoners van specifieke wijken wordt gekeken doet denken aan die van mijn wiskundelerares.  

De overheid, Zaanstad, is geen machine, maar een verzameling mensen die keuzes maken. Poelenburg, Peldersveld, Krachtwijk, Pact, Zaandam‑Oost zijn namen voor plekken waar mensen wonen. 

En keuzes kunnen bijgestuurd worden.

Misschien is dit een moment om dat te doen. Niet om zachter te worden in de aanpak van misstanden, maar om scherper te worden in de verdediging van de menselijke maat. Niet om weg te kijken van risico’s, maar om opnieuw te kiezen voor een houding die vertrouwen als vertrekpunt neemt.

Vertrouwen is geen blindheid, maar het is een vorm van zien.


Merel schreef eerder al over het effect van ‘regeren vanuit wantrouwen’.

In 2019: Onderbuik voelen, in 2020: Vertrouwen in 2022: Geen toekomst? Briefje aan burgemeester Hamming, en afgelopen mei: Schandpaal.

Door: Merel Kan.