Het bericht dat Willem Blank zijn honderdste verjaardag viert en dat dit heuglijk feit, een papieren Orkaanuitgave oplevert, bracht mij op allerlei weemoedige gedachten.

Als mijn moeder Annie van Weele- Plooijer nog had geleefd, zouden we 25 augustus haar honderdste verjaardag hebben kunnen vieren. Haar negentigste verjaardag vierde ze groots in Pennemes, en die werd opgeluisterd met een familieportret van de hele familie.

Door Anneke van Dok

In de vijfentwintig jaren dat ik burgemeester was heb ik veel honderdjarigen bezocht, maar de vrouwen waren veruit in de meerderheid. En die waren allemaal nog bij de pinken. De oudste werd 105. Zij wilde het liefst dat ik haar een paar dagen na haar verjaardag kwam feliciteren, omdat zij dan uitgerust was en de toestand in de wereld met mij kon bespreken. Ze spelde de krant met behulp van een loep. Ik vond het interessant om naar de verhalen van honderdjarigen te luisteren. Over hun jeugd in een tijd, die we soms over het hoofd zien: het interbellum, de periode tussen de twee wereldoorlogen. Over hun werk als dienstbode, als inpakster of als melkboerin achter de hondenkar. Het was opvallend, dat de zware arbeid hun leven niet had bekort. Maar ze hadden nooit een sigaret opgestoken, in tegenstelling tot de mannen uit de vorige eeuw.

De mensen worden steeds ouder en ik houd mijn hart vast of we daar wel goed op voorbereid zijn. Als je aan een tachtigjarige vraagt of hij of zij naar een verzorgingstehuis wil zal dat meestal krachtig worden ontkend. Maar als je tien of twintig jaar verder bent, komt er een moment dat zelfstandig wonen grote nadelen kent. En dan maar hopen dat er nog tehuizen zijn waar je verzorgd kan worden. Ik hoor de laatste tijd steeds meer verhalen over mensen die stad en land aflopen om een verzorgingshuis voor hun stokoude ouders te vinden. Nu Zaanstad zoveel sociale woningen gaat bouwen, is het verstandig om ook aan huisvesting van de alleroudste inwoners te denken. Die laten immers weer een (sociale) woning achter.

In mijn roman Twee keer woordwaarde speelt een honderdjarige dame een humoristische rol. Ik wil u de passage niet onthouden. In het nieuwe manuscript dat nu onder mijn handen groeit is een honderdjarige oma zelfs de hoofdpersoon.

Het geroezemoes verstilde, toen de directrice het podium opstapte en de jarige feliciteerde. Namens het tehuis bood zij mevrouw Bes een kleurboek en -potloden aan. Eén van de dochters nam de cadeaus in ontvangst.
De directrice meldde daarna, dat de burgemeester in aantocht was en nodigde iedereen uit om lang zal ze leven te zingen wanneer hij binnenkwam. Flora kreeg even een déjà vu van een sinterklaasfeest en glimlachte toen een lange magere man met een ambtsketen om zijn hals en een langwerpige doos onder zijn arm binnenschreed. Alida had blijkbaar een zelfde beleving, want ze knipoogde.
De burgemeester begroette de jarige en liep vervolgens naar de microfoon.
`Mevrouw Bes, (of mag ik Jans zeggen?) Van harte gefeliciteerd! U bent een wijze, sterke vrouw, want u heeft de Eerste Wereldoorlog overleefd.’ Het gezicht van de oude dame betrok, maar de burgemeester zag het niet, want hij las zijn toespraak van een papiertje.
`En de Spaanse griep, de Tweede Wereldoorlog, de koude oorlog en de oliecrisis, ‘somde hij op. ’
Hij keek even op uit zijn tekst en knikte de oude dame bemoedigend toe.
`En helaas herstelt u nu ook nog van een gebroken heup.’ Het rimpelige gezicht van Jans vertrok in een brede grijns en daarna schaterde ze het uit. Haar dochters lachten even met haar mee en maanden haar daarna tot stilte. Maar Jans proestte en verslikte zich.
De burgemeester brak zijn toespraak af en wachtte gelaten tot de jarige was hersteld van haar benauwdheid.
`Het doet me goed, dat mijn woorden u zoveel plezier bezorgen,’ zei hij enigszins gepikeerd. Hij vouwde zijn speech op en deed zijn leesbril af.
`U moet weten, dat het gemeentebestuur zich nogal heeft ingespannen om dit gerieflijke tehuis te realiseren. Ik hoop, dat u hier een goede tijd beleeft voordat u weer naar uw eigen huisje kunt gaan.’ Hij keek de zaal rond om bijval, maar de gebakjes vroegen al de volle aandacht.
`Ik heb vernomen, dat u graag een citroentje drinkt. Welnu, ik heb een flesje voor u meegenomen.’
De dochter stond weer op om het cadeau aan te nemen.
De directrice bedankte de burgemeester voor zijn vriendelijke woorden en daarna nam de oude zanger de microfoon weer over en zong uit volle borst de Zuiderzeeballade.
`We gaan naar buiten,’ zei Alida. `Het is prachtig weer, je hoeft geen jas aan.’
Ze hielden halt bij een vijver. Alida zette de rolstoel van Flora naast een bankje, haalde een plastic zak uit haar handtas en voerde de eendjes en de meerkoetjes. Toen het zakje leeg was waggelden de eenden achter haar aan.
`Waarom kreeg die oude vrouw een lachbui,’ vroeg Flora toen Alida op het bankje zat.
`Omdat de burgemeester zich versprak?’
`Ik denk dat ze hem uitlachte,’ antwoordde Alida. Toen Flora haar verbaasd bleef aankijken, lichtte ze haar veronderstelling toe.
`Haar aanvraag voor een douchestoel werd afgewezen, omdat Jans die stoel zelf kon betalen.
Haar dochters wilden een afspraak met de burgemeester maken, maar die liet zo lang op zich wachten, dat Jans haar heup brak.’ Flora opende haar mond om op te merken dat ze beter een bezwaarschrift hadden kunnen indienen, maar Alida gebaarde haar nog even te luisteren.
‘Haar man stierf in de oorlog aan hongeroedeem, haar zoontje ging dood aan kinkhoest, en haar jongste dochter aan polio.’ Alida zweeg om ruimte te geven aan de tragiek van haar woorden.
`Haar kinderen stierven aan ziekten, waartegen de burgemeester is ingeënt; maar een douchestoeltje kon er niet af.