‘Chauffeur’ is best een moeilijk woord. Die twee ff’en en de au. Altijd is er een kleine hapering voordat m’n vingers de juiste letters weten te vinden. 

Gisteren schreef ik, samen met collega Nick, een artikel over een chauffeuse die in haar gezicht is gespuugd door een man die illegaal mee wilde rijden op de bus. 

In het stuk gebruikten we ‘chauffeur’, ‘chauffeuse’ en ‘vrouwelijke chauffeur’ door elkaar. Daar dachten we niet over na, het is taal. 

Sandra, een collega van de buschauffeuse reageerde onder het stuk. Zij sprak haar afschuw uit over wat er gebeurde. Terecht. Zeer. Daarnaast stelde ze: 

‘… het woord buschauffeuse bestaat niet. Je bent buschauffeur. Je praat ook niet over een dokteres, slagerin, bakkerin et cetera. Het is de chauffeur van de bus of de buschauffeur!’

Wat ze zegt over het woord chauffeuse (nu moet ik dat weer met die hapering tikken), klopt niet. Het woord bestaat wel degelijk in de Nederlandse taal. Als Sandra graag chauffeur genoemd wil worden dan respecteer ik dat, maar dat wil niet zeggen dat ik het begrijp. Waarom zou je vrouwelijke vormen van (beroeps)aanduiding links laten liggen? Komt dat voort uit onzekerheid? Uit het gevoel dat een vrouwelijke benaming ongelijkheid met zich meebrengt? Of dat ‘de mensen’ minder respect hebben voor de vrouwelijke versie? Dat is ongetwijfeld zo in bepaalde gevallen, maar dat gebrek neem je niet weg door een titel te vermannelijken.

Waarschijnlijk is het gebruik van chauffeur bij een chauffeuse bedoeld als een vorm van emancipatie. Maar ik zie het eerder als het gevolg van een gevoel van minderwaardigheid. En dat ligt niet bij de chauffeuse maar bij de maatschappij.