Ik ben als kind een erg slechte eter geweest. Met name groente, dat ging er bij mij bijna niet in. Als ik het zag, moest ik al koren. Behalve groente, lustte ik ook geen gekookte aardappelen, geen jus, geen boter op mijn brood, en zeker geen plak broeder. Ik grilde daar allemaal van. 

Wat zal ik een ramp zijn geweest voor mijn ouders, die zo hun best deden om ons een gezonde maaltijd te geven. Mijn vader, die elke dag verse groente uit zijn groentetuin haalde om 8 monden te voeden. Als ik er nu aan terugdenk, dan voel ik weer de onmacht van mijn ouders om mij aan het eten te krijgen. 

Gelukkig was niet iedereen wars van de kookkunsten van mijn moeder. De andere kinderen aten er meestal goed van. Mijn moeder nam mij ten einde raad, meerdere keren mee naar de huisarts om dit eetprobleem van de warme maaltijd te bespreken. De dokter echter, hoorde haar aan, keek me diep in de ogen, kneep eens in mijn wang, zette me op de weegschaal en gaf mijn moeder elke keer dezelfde raad: 

“Geef haar elke avond een eetlepel groente en ze komt vanzelf wel om meer vragen”.

Jammer genoeg voor mijn moeder, heb ik haar nooit om meer gevraagd.

Vijf jaar later, 1964, ik ben dan 13 jaar in zit op de VGLO-school in Wormer bij de nonnen. Ik kan kiezen uit twee richtingen, de verzorging of de administratieve kant. Ik kies voor het laatste en leer er met veel plezier, algebra, Engels, handelsrekenen, boekhouden en haal zelfs een typediploma met 140 aanslagen per minuut. Maar, behalve deze vakken krijg ik ook les in naaien en… koken. 

Het trauma van vroeger komt terug. Zuster Oda, die in de grote keuken de scepter zwaait vind ik heel intimiderend. We moeten twee keer in de week bij haar komen. Op donderdagmiddag de hele grote was van alle nonnen in het klooster strijken. Grote witte katoenen nachthemden met lange mouwen…hoeveel van die ponnen zal ik wel niet gestreken hebben in die drie jaar?

Toch valt dit alles in het niet bij de kookles: elke dinsdagmiddag moesten wij een groentesoort koken. Andijvie, prei, rode kool, zelfs spruitjes kwamen aan bod. Ik, die nog steeds gruwelde van al die groente, zocht allerlei manieren om ze niet op te eten. Ik stopte het eten in kleine beetjes ongemerkt in m’n mouw, m’n schort of in m’n schoen, maar zeker niet in m’n mond. Je mocht ook niet van je plaats achter je kooktoestel voordat je je eten op had. Stiekem je eten door de gootsteen spoelen of in de afvalbak gooien, lukte dus niet. 

Tot overmaat van ramp moest er ook nog een keer broodpudding worden gemaakt. Die vond ik zo onsmakelijk en was bovendien van zo’n formaat dat ik hem niet gauw achterover kon drukken. 

Zuster Oda heeft me twee middagen terug laten komen om mijn zelfgemaakte broodpudding op te eten. Wij met z’n tweeën in dat grote kooklokaal. Doodstil… de non met haar administratie bezig en ik twee uur lang starend naar de kleffe broodpudding. De week daarna hetzelfde ritueel. 

Uiteindelijk heeft de non de pudding maar weggegooid, voordat ie uit zichzelf wegliep…