In 2022 liep 3,8 procent van de bevolking (637.000 mensen) risico op armoede: zij maakten deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Een kwart daarvan was minderjarig (165.000). Dat betekent dat 5,2 procent van alle kinderen leeft met armoederisico.

Vooral in Rotterdam (7,9 procent), Den Haag (7,4 procent) en Amsterdam (6,4 procent) was het armoederisico groot. In Zaanstad was het armoederisico in 2022 4,4 procent. In Wormerland en Oostzaan ligt het risicopercentage onder het landelijk gemiddeld, namelijk 2,8 en 2,3 procent.

Dit blijkt uit recent onderzoek van het CBS naar het armoederisico in Nederland.

De lage-inkomensgrens is een vast koopkrachtbedrag dat jaarlijks wordt gecorrigeerd. In 2022 was de grens voor een alleenstaande € 1.200 netto per maand. Voor een paar zonder kinderen was dat € 1.690, en met twee minderjarige kinderen €2.300. Voor een eenoudergezin met twee minderjarige kinderen was de grens € 1.830.

De sterke daling van het armoederisico in 2022 komt door de energietoeslag en andere inkomensondersteunende maatregelen. Als deze maatregelen niet worden meegeteld zouden (landelijk) 352.000 meer mensen (ruim de helft meer) risico op armoede lopen.

Uit het onderzoek blijkt dat het armoederisico vaak verband houdt met het geboorteland, het onderwijsniveau en de leeftijd van de betrokken personen.

Armoedemonitor

Vorige maand publiceerde Zaanstad zelf de ‘armoedemonitor’ voor de gemeente. Maar die was gebaseerd op CBS-gegevens die t/m 2021 liepen. Een deel van de toeslagen zat daar dus nog niet bij. Geheel vergelijkbaar zijn de uitkomsten ook niet omdat de monitor in Zaanstad uitgaat van een sociaal minimum van 110 procent van de bijstandsnorm. In 2021 betekende dit 110 procent van de bijstandsnorm € 1.190 voor een alleenstaande en € 1.695 voor gehuwden. Wel blijkt uit de Zaanse armoedemonitor hoeveel mensen in 2021 onder de 110-procent-grens zaten en in welke wijken dat was.

De monitor laat voor de meeste wijken in Zaanstad een (lichte) stijging zien van het aantal huishoudens dat langdurig (4 jaar of langer) een minimum inkomen heeft. Alleenstaanden en eenoudergezinnen zijn relatief vaak een minimahuishouden. In Zaandam Oost en Oud Zaandijk wonen de meeste minima. In Poelenburg is een ‘relatieve daling’ zichtbaar.

Het aantal minimahuishoudens in Zaanstad daalt tussen 2017 en 2021 (met uitzondering van 2019). In die huishoudens zaten in 2017 11.650 mensen. Het grootste deel van de minimahuishoudens is een eenpersoonshuishouden. Die 7.100 huishoudens zitten dus onder de 110 procent-norm. Tussen de 110 en 120 procent zitten nog eens 2.000 mensen en tussen de 120 en 130 procent 1.900. In 2021 zouden als die grens van 130 procent wordt aangehouden 18.350 mensen daaronder zitten.

De minimahuishoudens zijn niet gelijk over Zaanstad verdeeld. In Zaanstad was het gemiddeld 10,4 procent. In Poelenburg en Pelders/Hoornseveld ligt dat percentage boven de 18. Ook Oud Zaandijk scoort hoog. In Krommenie Oost. Kogerveld en Oud Koog a/d Zaan is het percentage minimahuishoudens iets bovengemiddeld. Assendelft en Westzaan zitten onder de 6 procent.

Behalve ‘inkomen’ zijn er ook andere factoren die de leefbaarheid beïnvloeden. Het gaat bijvoorbeeld om “schulden, gezondheidsproblemen, overlast, schrale woonomstandigheden en gevoelens van onveiligheid”. Jongeren in deze gebieden hebben een grotere kans op een lager schoolniveau, voortijdig schoolverlaten, een lager betaalde baan en het vertonen van normoverschrijdend gedrag, aldus de Armoedemoitor.

In de Leefbaarometer’ is te zien dat grote delen van Zaandam Oost, Wormerveer Noord en de Rosariumbuurt relatief slecht scoren (gegevens uit 2020). Zaanstad: “Poelenburg en Peldersveld scoren vanaf 2012 tot 2020 (meest recente cijfers) structureel onvoldoende, hetzelfde geldt voor de Schrijversbuurt in Wormerveer Noord.”

Tekst: Redactie De Orkaan, Bronnen: CBS en Armoedemonitor. Foto boven: De Orkaan (Oud-Zaandijk), afbeeldingen uit Armoedemonitor Zaanstad.